
Wat moet je met progrock? Een gekke vraag eigenlijk, als je erbij stilstaat. Want je luistert naar Camel en King Crimson of je luistert er niet naar, je houdt van Yes en Genesis of je houdt er niet van. Klaar. Over smaak valt niet te twisten.
Zegt men.
De werkelijkheid is net wat ingewikkelder. Je muzieksmaak is niet alleen van jezelf. Met je smaak toon je ook aan anderen wie je bent – en wie je niet bent. Hou je van house en techno, dan hoor je waarschijnlijk niet bij de groep folkliefhebbers. Ben je een metalfan, dan ben je een ander soort mens dan een R&B-fan – en andersom. En wat daar nog bij komt: sommige identiteiten zijn cooler dan andere.
Progrock is nooit erg cool geweest. Niet in de jaren 60, toen het ontstond, met bands als The Soft Machine en Pink Floyd, en ook daarna niet. Het genre werd vaak echt verguisd. Het was te moeilijke muziek met te pretentieuze teksten, te ver uitgesponnen nummers, geproduceerd door nerdy mannen met te veel synthesizers en de sex appeal van een lantaarnpaal. Je was – en bent – als progfan echt niet cool.
Ik beken dat ik altijd ambivalent tegenover progrock heb gestaan. Als tiener in de jaren 70 luisterde ik vooral naar Neil Young, Elvis Costello, Stevie Wonder en Joni Mitchell, maar ondertussen ook naar Solution, Pink Floyd en Camel. Van Gentle Giant had ik zelfs verschillende albums in de platenkast staan – al kwam ik daar niet rond voor uit.
Een tijdje geleden besloot ik eens wat dieper in de ontwikkeling van mijn eigen muziekvoorkeuren te duiken. Ik vroeg me toen af: blijft progrock mijn guilty pleasure, of is dit het moment om het genre een tweede kans geven en daar dan ook eindelijk maar eens rond voor uit te komen?
Op zoek naar antwoorden op deze belangwekkende vragen las ik het vorig jaar verschenen Bombastisch, ondansbaar en weergaloos van Fred de Vries en Siebe Thissen. Dat bleek een goed idee, want dit muziekboek is niet alleen gericht op de doorgewinterde progrockfan maar ook op de breder geïnteresseerde popliefhebber.
De Vries (1959, journalist, voormalig correspondent voor de Volkskrant in Zuid-Afrika) en Thissen (1960, filosoof en historicus) zijn dikke progrockfans uit de tijd dat de progressieve rock meestal nog ‘symfonische rock’ werd genoemd. Ze kennen elkaar sinds hun jeugd in Rotterdam en combineren in het boek hun liefde voor het genre met de prettige ironie van de rijpere popliefhebber, wat onder meer tot uiting komt in zeer leesbare anekdotes die mijn eigen ontdekkingsreis in de popmuziek in herinnering brengen.
Belangrijker nog is dat De Vries en Thissen met hun zeer persoonlijke keuze van 25 belangrijke progrockalbums het hele genre tussen neus en lippen door herdefiniëren en uitbreiden. Want hun lijstje bevat naast voor de hand liggende klassiekers als The Yes Album (Yes) en Nursery Cryme (Genesis) onder meer ook het titelloze debuut van Roxy Music en Metal Box/Second Edition van Public Image Ltd., de band van ex-Sex Pistol Johnny Rotten.
Roxy Music en Public Image, is dat progrock? hoor ik mensen denken. In de ogen van De Vries en Thissen wel. De ondertitel van het boek luidt niet voor niets: ‘Hoe progressieve popmuziek in de jaren zeventig alle conventies doorbrak (en ons het universum leerde begrijpen).’ Onder die ironische overdrijving zit een serieuze ondertoon. Net zo serieus als het genre zelf.
De schrijvers focussen op het tegendraadse van de progrock, op de wil van de muzikanten om bestaande structuren te doorbreken. Ook Brian Eno behoort tot deze progrockfamilie, net als en Einsturzende Neubauten en Pere Ubu. Niet de lange haren, de synthesizerkastelen, de ingewikkelde ritmewisselingen of het gebrek aan sex appeal is het wezenskenmerk van de progrockers, nee, het is hun hang naar avontuur, hun drang om muzikale en tekstuele grenzen op te zoeken en overschrijden.
En zo geeft Bombastisch, ondansbaar en weergaloos een uitstekend antwoord op de vraag wat je met progrock moet. Het boek doet je met nieuwe oren luisteren naar deze letterlijk buitengewone muziek. En daar was ik nou net naar op zoek.