
Soms heb ik een beetje genoeg van de clichés waarmee we gewend zijn ons door het leven te slaan. Uitspraken als ‘mensen kunnen elkaar niet veranderen’, ‘achterom helpt kijken niet’, ‘alles uit het leven willen halen’ en ‘in het nu durven leven’. Waarschijnlijk is het vooral het dwingende en onwrikbare karakter van deze succesvolle levensspreuken dat me tegenstaat. Ik krijg er een soort claustrofobie van.
Als tegenwicht koester ik tekstregels uit popliedjes die op een prettige manier blijven plakken en die me juist een gevoel van ruimte geven. Soms zijn dat zinnen die een bepaald inzicht geven over de wereld, over mijzelf en mijn medemensen, iets waardoor ik me opeens helemaal verzoen met de werkelijkheid. Soms is dat een tekstregel die iets beschrijft dat ik herken maar zelf niet onder woorden kan brengen, zoals The First Cut Is The Deepest, waarover ik al eens schreef.
Soms zijn het ook tekstregels die er juist uitspringen door hun onnadrukkelijkheid. Ze lijken achteloos in het liedje geworpen te zijn of er zelfs toevallig, zonder vooropgezet plan, in terecht te zijn gekomen. Er is niet naar gezocht, ze zijn gewoon gevonden, als een schelp op het strand. En daarom zijn ze des te mooier.
Vaak wijken zulke zinnen af van de taal die we normaal in popliedjes aantreffen. In de titelsong van zijn beroemde album Graceland (1986) zingt Paul Simon bijvoorbeeld: ‘My traveling companion is nine years old, he’s the child of my first marriage’. Deze uitleg doet eerder denken aan een reisverslag, geschreven voor een publiek van onbekenden, dan aan een songtekst.
Maar ondertussen onthult deze zin ook de gespannen situatie: een gescheiden vader neemt zijn zoon mee op reis naar het landgoed van Elvis Presley – hoe lang hebben ze elkaar al niet gezien, wat gaat er op deze gevoelige leeftijd in de jongen om – en wijst hem vanuit het vliegtuig op de glinsterende vormen van het water daar beneden in de bakermat van de blues. En dat beeld grift zich in je ziel – in elk geval in die van mij.
Singer-songwriter Cassandra Jenkins is een andere artiest die houdt van terloopse zinnen met plakkracht. De bezwerende muziek van de Amerikaanse heeft een verslavend uitwerking op mij. Terwijl haar folkachtige nummers voortkabbelen zonder te vervelen, werpt ze mij zinnetjes als strooigoed toe. In New Bikini: ‘My mom asked if I was ok / I said “Nothing to do about DNA”’, waarmee de zangeres in één keer vele eerdere conversaties tussen moeder en dochter oproept en ons een glimp gunt in de microkosmos van het gezin.
Paul Simon en Cassandra Jenkins bevinden zich met landgenoten als Todd Snider, Paul Westerberg en Bill Callahan in goed gezelschap. Hun mooiste achteloze popzinnetje komen mogelijk komende weken nog aan bod. Maar de meester in dit genre is wat mij betreft een artiest van eigen bodem: dichter-popartiest Spinvis – nom de plume van Erik de Jong (Spijkenisse, 1961).
In zijn teksten toont Spinvis een voorliefde voor gevonden voorwerpen. In zijn geval zijn dat taalvondsten, in letterlijke zin: alledaagse uitdrukkingen, dingen die we zeggen zonder er al te veel bij na te denken, clichés vaak. Maar hij plaatst die op inventieve manier in zijn liedjes, vaak tussen juist heel dichterlijke tekstregels. Zo krijgen de zo gewone zinnen onverwachte betekenis en roepen ze je op om daarbij te blijven stilstaan.
In Ik wil alleen maar zwemmen (Dagen van Gras, Dagen van Stro, 2005) zingt Spinvis na ‘Ik heb geen probleem en ik vind niemand raar / Alleen maar zien hoe je de trap oploopt’ het cliché-zinnetje: ‘Ik zit simpel in elkaar’. Een zin die we gemakkelijk in de mond nemen, meestal om een eigen mening of een eigen gedraging te rechtvaardigen, maar meestal ook zonder echt te beseffen hoezeer deze uitspraak de complexiteit van onze psyche reduceert, en waarschijnlijk ook zonder erbij stil te staan waarom we de behoefte voelen om dat te doen. Elke keer dat ik deze Spinvis zin hoor, denk ik daaraan. Met een gevoel van geluk. Tja, ik zit simpel in elkaar.