Een ode aan de vakman

Veel succesvolle popartiesten stappen vanuit school – met of zonder diploma – meteen de merkwaardige wereld van optredens, plaatopnames en promotietours in. Wat het is om een gewone baan te hebben, weten ze niet. Misschien is het dat gemis dat hen stimuleert om er juist vaak over te zingen, zoals bij Bruce Springsteen, die zeer veel zeer overtuigende liedjes heeft gezongen over het arbeidersbestaan dat hij zelf nooit heeft meegemaakt.

In elk geval bestaat er een indrukwekkend lange reeks jobliedjes in de popmuziek, zowel in Nederland als daarbuiten. Vandaag ga ik op zoek naar mijn favoriete gewone-banenliedje – uitzonderlijke beroepen waarin over leven en dood wordt beslist, zoals arts, soldaat, trucker en outlaw blijven buiten beschouwing. Er blijven genoeg interessante liedjes over.

Wat als eerste opvalt: de banen die de meesten van ons hebben, namelijk gewone kantoorbanen, komen er in popsongs niet al te best af. Eerdergenoemde Boss tekent het arbeidersleven als weinig rooskleurig, bijvoorbeeld in The Working Life (wel een mooi nummer). In The Worker van Fischer Z loopt een burgerman vast in een heuse bullshitjob avant la lettre. In 9 to 5 van Dolly Parton is het ploeteren, zwoegen, vallen en weer opstaan en nooit waardering krijgen. Herkenbaar?

Dan spreekt de combinatie van exotische verten en strijd met de natuurkrachten blijkbaar meer tot de verbeelding: zeelieden scoren niet slecht. The Beach Boys bezingen vooral het avontuur (Sail On, Sailor), net als Dire Straits (Single-Handed Sailor) en The Decemberists (The Mariner’s Revenge Song). Petula Clark ziet haar Sailor juist liever thuiskomen.

Vooral in de folkmuziek zijn veel liedjes over gewone beroepen te vinden – misschien niet zo verwonderlijk, gezien hun hang naar het ambachtelijke. Zo kent de Britse folkwereld een hele traditie van miner’s songs die stem geven aan de kompels en hun zware leven in de schachten onder de grond in Wales en Midden-Engeland. Maar ook latere Amerikaanse folkartiesten als James Taylor (Boatman, Millworker, Handy Man), John Prine, Bob Dylan en namen verschillende beroepenliedjes op.

Werk, lijken deze folkies te zeggen, moet gaan over eerlijk vakmanschap. Geld of status zijn onbelangrijk. Originaliteit en kunstzinnigheid staan ook niet al te hoog aangeschreven. Pretenties ook niet. Banen waarvoor je geleerd en geoefend moet hebben, waarin je meesters en gezellen hebt. En die een tastbaar eindproduct opleveren waar je trots op kunt zijn, iets dat functioneert en er fraai uitziet, dat zien de folkartiesten als het allerhoogste.

Uit de lijst folkliedjes komt de timmerman als de ultieme vakman naar voren. Bob Dylan doet de traditional House Carpenter, John Prine bezingt zijn ambachtelijke wortels in Grandpa Was a Carpenter, Tim Hardin combineert werk en privé in zijn veelgecoverde If I Were a Carpenter. En ook het mooiste ambachtsliedje van vandaag gaat over de timmerman: The Carpenter van Guy Clark.

Het lied van deze Amerikaanse folk- en country-icoon is een regelrechte ode aan de timmerman: ‘Let us now praise the carpenter, and the things that he made, and the way that he lived by the tools of his trade’, zingt Clark. Als songsmid pur sang verwerkt hij verschillende timmermansuitdrukkingen in de tekst (straight as a crowbar, right as a rule, quick as a chisel) om zijn punt te maken) en is het liedje zelf ook nog eens gebouwd als een huis met een fundament, gevel en dak.

Het zou het lied kunnen zien als Clarks credo. De Texaan (1941-2016) bouwde ook zijn eigen gitaren en gaf een van zijn albums de titel Workbench Songs. Vakmanschap gaat bij hem boven alles. Als klassieke folk- en country-songsmid laat hij dat zien in nummers als L.A. Freeway en Desperados Waiting for a Train.

Maar de timmerman staat bij Clark ook voor een bepaalde morele positie. Beiden tonen in hun werk een bijzondere zorg en liefde, zowel voor het kleine als het grote. Vakmanschap brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. ‘He said anything that’s worth cuttin’ down a tree for / Is worth doin’ right’. Je hoort het in elk nummer dat Guy Clark opnam.

David Lindley

Een van mijn pophelden vertrok vorige week op 78-jarige leeftijd naar de pophemel: David Lindley. In eerste instantie wilde ik ‘gitaarheld’ schrijven, maar daarmee zou ik hem tekort doen. De Amerikaan was een multi-instrumentalist, door sommigen zelfs ‘maxi-instrumentalist’ genoemd: hij bespeelde niet alleen de akoestische en elektrische gitaar, maar ook viool, contrabas, basgitaar, banjo, mandoline, bouzouki, oed en een reeks andere snaarinstrumenten.

David Lindley (San Marino, California, 1944) begon als kind al met muziek maken. Eerst viool en ukelele, toen de 5-snarige banjo. Zijn ouders, klassieke-muziekliefhebbers, konden zijn voorkeur voor ‘hillbilly-muziek’ maar matig waarderen, zodat de jonge David zich op de wc opsloot om te oefenen. Hij zou de elektrische gitaar pas aan zijn repertoire toevoegen, zo vertelde hij later, toen hij zag hoeveel vrouwelijke aandacht hij daarmee kon genereren.

Lindley werd vooral bekend als sessiemuzikant. Op een indrukwekkend aantal albums is zijn kenmerkende spel te horen. Leonard Cohen, Linda Ronstadt, Warren Zevon, Bob Dylan, Rod Stewart, Bruce Springsteen, Dolly Parton, Little Feat, the Bangles, Shawn Colvin en een reeks andere artiesten maakten graag gebruik van zijn diensten. Via die platen zou zijn sound vele andere gitaristen beïnvloeden.

Lindley was een zogenaamde musician’s musician, oneindig veel hoger gewaardeerd door collega’s dan door het grote publiek. Eind jaren 70 haakte hij aan bij zielsverwant Ry Cooder, ook zo’n eigenzinnige snarenvirtuoos met interesse voor (traditionele) muziekgenres uit de hele wereld. Samen speelden ze op Cooders albums Jazz and Bop Till You Drop (1979-80), op diens filmsoundtracks in de jaren 80 en lagter, ook deze eeuw, vaak live.

Hoeveel waardering David Lindley bij andere popmuzikanten genoot bleek vorige week uit het grote aantal R.I.P.-tweets, uit zeer uiteenlopende genres. Van rockgitarist Vernon Reid van Living Colour en bluesrocker Joe Bonamassa (‘Rest in Peace to one of the greatest ever to ever play music’) tot singer-songwriters als Jason Isbell en Graham Nash (‘David Lindley changed the game for all of us’).

Mijn eigen kennismaking met de meestergitarist verliep via de jaren 70-platen van Jackson Browne Late For the Sky (1974), Running On Empty (1977) en vooral For Everyman (1973). Ik herinner me dat ik die laatste plaat in handen kreeg door een leenruil met een muziekvriend die ik uit het oog verloor voordat we onze eigen lp’s weer terug hadden. Gelukkig voor mij, want samen met een andere muziekvriend draaide ik For Everyman vervolgens grijs.

Waarin zat voor ons de aantrekkingskracht van dit album? Naast de indringende teksten waren dat in de eerste plaats de meerstemmige zangpartijen, waarin Browne’s wat klaaglijke stem fraai samenging met de achtergrondzang van onder meer Bonnie Raitt, David Crosby, Glenn Frey en Don Henley. Samen met die vriend zocht ik de akkoorden en de koortjes van de liedjes uit en probeerden die te imiteren.

De andere bijzondere kwaliteit van het album was David Lindley, op akoestische, elektrische en slidegitaar. Ademloos luisterden we hoe hij nummers als Take It Easy en Our Lady of the Well een fraaie omlijsting gaf (en we zagen af van een poging tot imitatie). Vooral zijn slidespel was totaal anders dan we gewend waren. Tot dan toe kenden we de slidegitaar vooral van bluesartiesten als Elmore James, Johnny Winter en Duane Allman: ruige jankende klanken waarmee je je ouders in de gordijnen kon jagen. Bij Lindley leek de slidegitaar een extra melodie die de liedjes naar grotere hoogten optilde. Net zoals zijn elektrische viool in Ready or Not.

Wat Lindley ook bijzonder maakte: voor een virtuoos maakte hij zich opvallend ondergeschikt aan het liedje. Hij speelde niet te veel, drong zich niet op. Luister bijvoorbeeld naar These Days. Dit nummer werd eerder opgenomen door Nico en door Greg Allman, maar in deze versie is de slide een soort derde stem die deze klassieker wat mij betreft boven de andere uitvoeringen doet uitstijgen. Dat hij ook ruiger tekeer kon gaan, is te horen in Browne’s Redneck Friend en Running on Empty (vanaf 3:46).

Maar Lindley was niet alleen maar instrumentalist. Als lid van de begeleidingsband van Jackson Browne etaleerde hij onverwacht zijn bijzondere falset in de live-versie van Stay (vanaf 7:10). Niet bepaald een standaard popstem, wel uitermate karakteristiek. Begin jaren 80 zette hij de combinatie zang-gitaar voort in zijn eigen band El Rayo-X, waarin country en reggae een aanstekelijk huwelijk aangingen. Bijvoorbeeld op het Duitse Lorelei Festival in 1982.

Je ziet hem daar als frontman van El Rayo-X, genietend van een hoofdrol op het podium. Het idee dringt zich bij me op dat David Lindley helemaal geen meestergitarist op snarenwonder of multi-instrumentalist was, zoals hij altijd werd aangeduid. In zijn hart was hij een zanger. Toevallig gebruikte hij voor die zang meestal een gitaar. Of een bouzouki. Of een sitar. Of een mandoline. Of een ander snaarinstrument dat vorige week bij aankomst in de pophemel hopelijk al voor hem klaarstond.

Het mooiste getallenliedje

Wij mensen zijn onnoemelijk vaak bezig met tellen. Dat viel me laatst op terwijl ik braaf mijn oefeningen draaide in de sportschool. We leren het al vroeg, met of zonder telraam, en het gaat ons hele leven door. Doelpunten, geld, breisteken, voetstappen per dag, calorieën, nachtjes slapen tot onze verjaardag, onze zegeningen – steeds maar door, tot ook onze dagen uiteindelijk geteld zijn. Het is niet zo gek dat er ook in popliedjes behoorlijk wat getallen voorkomen.

Bovendien, in een songwriting-handboek las ik eens dat getallen in liedjes het sowieso heel goed doen. Een getal is concreet, zorgt ervoor dat het lied de luisteraar aan de haak kan slaan (de ‘hook’ die elke commerciële popsong nodig heeft). Probeer vooral een getal in de titel te stoppen, zei de auteur, dat werkt als een tierelier.

Ik nam de proef op de som. Zijn er echt zoveel goeie nummers met een getal in de titel? Het eerste dat bij me opkwam: Eight Days A Week (The Beatles). Three Times a Lady van The Commodores, ook een iconisch nummer. 99 Luftballons (Nena), 9 to 5 (Dolly Parton), 50 Ways to Leave Your Lover (Paul Simon), Land of the 1,000 Dances (Wilson Picket), One (U2), Nine Million Bicycles (Katie Melua) en nog veel meer. Allemaal dikke hits, sommige zelfs klassiek geworden, en opgeteld vormen ze inderdaad een imposante lijst.

De vroegste popmuziek begint al met tellen: ‘One, two, three o’ clock, four o’ clock, rock‘ zong Bill Haley al in 1956. De rock ’n roll is wat dat betreft te vergelijken met een sportwedstrijd: het gaat erom dat iedereen tegelijk begint. In de muziek is het extra belangrijk omdat hiermee ook het tempo wordt bepaald waarin iedereen – zowel musici als publiek – zich na de ‘four’ onherroepelijk moet voegen.

Een speciaal plekje in mijn hart is ingeruimd voor getallen-liedjes die ons leren hoe je een moeilijke taak kunt volbrengen door hem op te delen in handige stapjes. Amerikanen zijn de meesters van dit genre. Zoals Eddy Cochran in Three Steps to Heaven, waarin de zanger uitlegt hoe we de liefdeshemel kunnen bereiken. In 13 Question Method heeft Ry Cooder daar tien stapjes extra voor nodig. Nick Lowe ontwierp zijn eigen 12-Step Program (To Quit You Babe) voor het tegenovergestelde doel.

Maar wat is het mooiste getallenliedje? Voor mij is dat een liedje waarin het cijfermatige geen gimmick is maar de kern uitmaakt van wat de artiest wil vertellen. Ik denk aan het prachtige Thousand Years van Sting. Maar daarover schreef ik al eens op Goeie Nummers, dus die doet vandaag niet mee. Ook Dusty Springfield’s I Stop and Count To Ten is heel bijzonder, maar legt het af tegen recenter werk.

Het mooiste getallenliedje van vandaag is 1 step forward, 3 steps back van Olivia Rodrigo uit 2021. Rodrigo is een van de wereldsterren van dit moment. De Amerikaanse zangeres en actrice, die komende maandag 20 wordt, vergaarde al ruim 10 miljoen volgers op YouTube en haar meest beluisterde liedje, drivers license, heeft op Spotify al 1.718.345.554 streams.

Maar het gaat nu even niet om die getallen. 1 step forward, 3 steps back duurt niet meer dan 2 minuten en 34 seconden en klinkt op het eerste gehoor als een simpel liefdesliedje. Met niet meer dan een omfloerste piano als begeleiding. Luister je nog een keer, dan hoor je hoe buitengewoon knap het in elkaar zit, met die prachtige timing in het refrein. En elke tekstregel is raak. Tegen die gelijkmatige muzikale achtergrond strijden herkenbare emoties om de voorrang: hoop, vrees, onzekerheid, boosheid, en boosheid over haar eigen onzekerheid. Ze zijn er allemaal, volkomen natuurlijk en overtuigend in die vertwijfelde opeenvolging, als in een achtbaan.

Rodrigo wordt wel de spreekbuis van Gen Z genoemd (de generatie die werd geboren tussen eind jaren negentig en 2010). 1 step forward, 3 steps back is dan ook helemaal geschreven vanuit een adolescent. Maar een goed liedje doet niet aan etiketten. Het overstijgt de generaties. De Processie van Echternach, ook in de liefde, is herkenbaar voor mensen van 1 tot 100. En je kunt gemakkelijk 10 keer achter elkaar naar dit mooiste getallenliedje luisteren.

Het mooiste schoolliedje

Onlangs las ik De Droomfabriek van Gerwin van der Werf, een roman over een beginnende wiskundelerares en haar wederwaardigheden met een weerbarstige 3 VMBO-klas. Het boek riep in de eerste plaats herinneringen op aan verwante romans als De lessen van mevrouw Lohmark (Judith Schalansky, 2012) en Bordewijks klassieker Bint (1934), die nog wel eens mijn dromen bevolkt als ik zwaar getafeld heb.

Daarna dacht ik terug aan mijn eigen middelbareschooltijd, in de jaren 70 in slaapstad Zoetermeer – ik zie de lokalen en gangen nog voor me, de leraren, de medeleerlingen, de aula, het plein. Een belangrijke periode in mijn leven, en ongetwijfeld ook in het leven van veel andere mensen. Wat hebben popartiesten over die schoolperiode te melden? Wat halen zij zoal uit de veelheid van beschikbare onderwerpen: de leraren, de lessen, de verliefdheden, sociale ex- of inclusie, blikken naar buiten, examens, falen, succes?

Een duik in de zee van schoolliedjes geeft als antwoord: bijna alles. Maar niet alle facetten van het schoolleven zijn even sterk vertegenwoordigd. Er zijn liedjes over gepest worden, zoals On My Radio (1979) van Joe Jackson, met klassiek wraakthema, en het indringende Jeremy (1991) van Pearl Jam, over een jongen die door bullying tot zelfmoord wordt gedreven. Maar een popliedje waarin de hoofdpersoon zelf de bully is ben ik niet tegengekomen.

Seks en romantiek zijn ook behoorlijk vertegenwoordigd. Logisch, met zoveel rondvliegende hormonen. Zoals in Love’s Unkind van Donna Summer, waarin de zangeres verhaalt over haar kansloze liefde voor een schoolgenoot (hij is verliefd op haar beste vriendin). Of de ‘grensoverschrijdende’ variant waarin romantisch-erotische fantasieën voor de docent(e) worden bezongen: Hot for Teacher (Van Halen), Teacher, Teacher (Rockpile), When I Kissed the Teacher (ABBA) en Don’t Stand So Close To Me (The Police).

Een aparte niche wordt gevormd door popliedjes die het belang van een goede opleiding benadrukken. De Beach Boys bezongen in 1963 hun schooltrots in Be True to Your School. James Brown richtte zich 4 jaar later tot zijn achterban met de niet mis te verstane boodschap Don’t Be a Dropout. En weer 10 jaar later liet punkband The Runaways een achttienjarige scholiere vol spijt terugkijken op haar verlummelde middelbare-schooljaren: School Days.

Maar als je alle schoolliedjes op een rij zet, valt toch vooral het kritische karakter op. De popmuziek neemt vaak de rol van systeemcriticus op zich. Van Supertramps School en Beatles’ Getting Better tot Alice Coopers School’s Out en Pink Floyds Another Brick in the Wall, de boodschap van deze lange lijst ‘antischoolliedjes’ is dat het onderwijs kinderen tekort doet. Het drukt hen in een krappe mal en smoort zo de ontplooiing van hun Ware Zelf in de kiem.

In de wat mildere variant is de school weliswaar geen boosaardig systeem, maar wel een obstakel voor interessantere dingen. De docent is bezig je van alles over wiskunde, grammatica en jaartallen bij te brengen, maar alles wat voor jou van belang is speelt zich ondertussen elders af. Buiten de school, dat is waar je wilt zijn, zeggen deze liedjes. Een paar klassieke voorbeelden, in chronologische volgorde: Wonderful World  van Sam Cooke, Rock ’n’ Roll High School  van The Ramones en (You Gotta) Fight for Your Right (to Party) van de Beasty Boys.

Het mooiste schoolliedje is wat mij betreft het prototype van deze laatste categorie: School Days van Chuck Berry. Het komt uit 1957, de tijd dat de rock ’n roll nog maar net was uitgevonden. Met een paar pennenstreken zet de rocker de beproeving van de Amerikaanse highschoolleerlingen neer:

Up in the mornin’ and out to school / The teacher is teachin’ the Golden Rule / American history and practical math / You study ‘em hard and hopin’ to pass / Workin’ your fingers right down to the bone / And the guy behind you won’t leave you alone.’

De uren op school zijn maar een opmaat, zo maakt de zanger duidelijk. Een opmaat die altijd te lang duurt. Om drie uur gaat de bel en haast je je naar buiten, naar de bar waar je een munt in de jukebox gooit en je eindelijk kunt doen wat je de hele dag al van plan was: met je liefje dansen op de nieuwste hits. ‘Round and round you go.’ School Days is een sleutelnummer in de popgeschiedenis. Het legt een van haar belangrijkste definities vast: popmuziek is de plek waar de school ophoudt en het echte leven begint.

Met een pot bier in de pub

De laatste tijd heb ik wat minder tijd om te bloggen. Kennelijk geef ik de verwachtingen van mijn klanten voorrang boven mijn eigen behoefte om over de popmuziek te schrijven. Helemaal fout, zul je zeggen. Fijn om te horen. En ik ben het volkomen met je eens.

Druk, druk, druk betekent gelukkig niet dat de muziek automatisch uit mijn leven is. Tijdens het werken of het verpozen luister ik vaak genoeg naar muziekjes – oude en nieuwe. Bij die laatste categorie blijkt Spotify een nuttige tipgever.

Na het beluisteren van een playlist van gitarist-zanger Richard Thompson bood de streamingdienst mij uit eigen beweging een reeks verwante liedjes aan. Daarin hoorde ik een zanger die ik herkende zonder hem meteen te kunnen thuisbrengen. Een merkwaardig, wat onhandig klinkend stemgeluid dat tegelijkertijd ontzettend warm en prettig aanvoelde. Die stem, die kende ik toch?

Een klik op de playlist linksonder op mijn scherm onthulde de artiest: Geraint Watkins. Een vriend attendeerde mij een jaar of tien geleden al op deze muzikant uit Wales. Watkins (1951), toetsenist en accordeonist in de begeleidingsbands van Nick Lowe, Paul McCartney, Van Morrison en anderen, debuteerde als soloartiest in 1979 en bracht daarna met zeer ruime tussenpozen platen uit. R&B en country, met een vleugje cajun en soms zelfs chanson. Een paar van zijn nummers staan in mijn persoonlijke Top 100, zoals Unto You.

Toch was ik Watkins uit het oog verloren. Zonde. Op zijn meest recente, Rush of Blood (2019) staat onder meer Heaven Only Knows. Dat was de track die mijn aandacht trok op Spotify. Het is zo’n liedje dat klinkt alsof het er altijd al geweest is. Zo eenvoudig. Een eenzaam slaggitaartje dat klinkt als ‘jouw eerste gitaar’. Een akkoordenschema van 13 in een dozijn. Een zoekende bariton met vragen over de liefde, over het waarom van alles. Een omfloerste saxofoon, relaxt pianootje. Het is een liedje waarvan je zou kunnen denken dat bijna iedereen het zou kunnen schrijven en spelen. Denk nog maar een keer.

Ik ga niet analyseren wat Heaven Only Knows zo verslavend mooi maakt. Of waarom ik denk dat ik met Watkins bevriend zou kunnen zijn. Samen met een pot bier in een pub met hem naar muziek luisteren en daarover ouwehoeren. Klinkt aanlokkelijk. Het is nu vrijdagmiddag, even na vijven. Tijd om (Geraint Watkins) uit te checken.

David Crosby

Foto: Glenn Francis/Pacific Pro Digital Photography

Eerst Christine McVie, toen Jeff Beck en nu David Crosby. Drie grootheden uit de popmuziek ontvielen ons kort na elkaar. Het is niet verwonderlijk nu de rocksterren van weleer op leeftijd komen, en toch is het elke keer een schok dat ook de onsterfelijken sterfelijk blijken te zijn.

Vooral het overlijden van Crosby grijpt me aan. De Amerikaan, geboren in 1941 in Los Angeles, was als lid van CSN en CSNY een van mijn vroegste helden. De ontdekking van de vier singer-songwriters met hun drie- en vierstemmige samenzang markeert de start van wat ik mijn popluistercarrière noem, vanaf mijn twaalfde jaar. Ik weet nog hoe ik op mijn kamer obsessief naar de radio zat te luisteren, met twee vingers in de aanslag om de stugge knoppen van de cassetterecorder in te drukken en liedjes als Helplessly Hoping en Our House vast te leggen. De ontdekking van CSNY ging samen met het besef dat de wereld een stuk groter was dan ik tot dan toe gedacht had, en met een vaag beeld van alles wat daarin te vinden was. En de weg daarnaartoe ging ontegenzeggelijk via de muziek.

Van het legendarische kwartet was Crosby voor mij de meest exotische, waarschijnlijk omdat ik zijn liedjes muzikaal niet goed kon duiden. Op het klassieke CSNY-album Déjà Vu springen zijn twee nummers eruit. Het superieure titelnummer bijvoorbeeld heeft geen herkenbare coupletten en refreinen, een vreemde tekst, stukjes scat-zang en diffuse open akkoorden. Ook de gepassioneerde protestsong Almost Cut My Hair met zijn rondcirkelende gitaarmelodie liet zich niet gemakkelijk begrijpen.

Het zal deels die ongrijpbaarheid zijn geweest die me destijds lang deed aarzelen over de aanschaf van zijn eerste soloplaat, If I Could Only Remember My Name. Het album werd samen met Graham Nash’ solodebuut Songs for Beginners als dubbelelpee uitgebracht, voor welgeteld 24,99 gulden. Het was het pakkende Nash-album dat me uiteindelijk over de streep trok, meer dan de soloplaat van Crosby, met zijn dromerige, uitgesponnen nummers zonder duidelijke kop of staart.

Inmiddels kan ik die plaat meer waarderen. Ik ben gewend geraakt aan Crosby’s folky jazz-inslag. De man heeft zijn hele leven waarschijnlijk geen enkel liedje geschreven met gewone uit drie noten bestaande majeur- of mineurakkoorden. Altijd moest er minstens één noot bij, en liever twee of meer. En als die extra noten niet in de gitaar- of toetsenpartij zaten, stopte hij ze wel in de meerstemmige zang. Die werkwijze heeft hij altijd volgehouden.

Het meest bijzondere van Crosby vind ik zijn wederopstanding vanaf eind 20e eeuw. Na een levertransplantatie, diverse verslavingen en een aantal hartinfarcten maakte hij een ongelooflijke comeback. Eerst leverde hij vier fijne albums af als zanger van de jazz-rockband CPR, met zijn hervonden zoon James Raymond. Tijdens tournees liet hij horen hoe goed hij ook als bijna zestigjarige nog bij stem was. Luister bijvoorbeeld naar Morrison.

In deze eeuw leverde hij nog eens vijf soloplaten af die zeer de moeite waard zijn. Crosby voelde urgentie, de tijd zat hem op de hielen. Croz (2014) is misschien wel de sterkste. Maar ook Sky Trails bevat zijn uit duizenden herkenbare ongrijpbare harmonieën en persoonlijke teksten. For Free (2021) is zijn jongste, een opmerkelijk opgewekt klinkend album. Tot aan het afsluitende I Won’t Stay For Long, waarin Crosby verstild zingt over zijn eigen einde op deze planeet. Hier geen tweede stem om zich te laten bijstaan, de artiest is bij dit afscheid helemaal alleen. Maar ik stel me voor dat hij in de pophemel zo weer kan aansluiten in een eersteklas close harmony-koortje. Zing in vrede, David Crosby.

Spotify Wrapped – onweerstaanbaar cadeautje

De eerste dagen van het nieuwe jaar. Altijd wat katterig, moeilijk om op gang te komen. Misschien beter om dat nog even uit te stellen. Anders verdampen je goede voornemens nog voordat het nieuwe jaar goed en wel is begonnen. Daarom besloot ik gisteren om een oud cadeautje nog eens goed uit te pakken. Welk cadeautje? Een geschenk dat ik, net als andere Spotify-abonnees, begin december al van de streamingdienst had ontvangen: Wrapped

Wrapped is het feestelijke verpakte statistisch overzicht van jeSpotity-luistergedrag in het afgelopen jaar: naar welke plaat luisterde je het vaakst, naar hoeveel verschillende artiesten, welk muziekgenre had je voorkeur, hoeveel minuten luisterde je in totaal? En welke playlist levert dat op? Big Data dus, aantrekkelijk gepresenteerd aan degene die de data uiteindelijk zelf heeft aangeleverd. Een soort cadeautje aan jezelf dus.

In december had ik weinig tijd en aandacht voor Wrapped, maar nu trok ik ongeduldig aan de linten en scheurde ik het glimmende papier van het pakje af. Wat zou ik aantreffen? Vooral oude bekenden of zouden er ook verrassingen bij zitten? Misschien kwam ik nog mooie muziek tegen die ik inmiddels alweer was vergeten maar die herbeluistering verdienden.

Waar ik in 2021 en daarvoor nog geregeld cd’s draaide of muziek afspeelde vanaf de harde schijf van mijn pc, was 2022 voor mij definitief het jaar van Spotify. De bibliotheek hier in Amersfoort stopte met het uitlenen van cd’s, en als gezin kozen we voor een voordelig familie-abonnement op Spotify – zodat iedereen lekker en zonder advertenties in zijn eigen bubbel kan blijven. De Zweedse streamingdienst werd mijn vaste muziekleverancier.

Wat vond ik daarvan terug in mijn Wrapped-overzicht? Allereerst het schokkende feit dat ik in 2022 kennelijk naar 2231 verschillende artiesten had geluisterd. Zoveel? Hoe kwam ik aan dat aantal? Dat liet het overzicht niet zien. Het vaakst geluisterd had ik naar Pink Moon van Nick Drake, snel gevolgd door The Boy Named If van Elvis Costello. Logisch, allebei albums die ik nogal had stukgeluisterd om er een blog aan te wijden.

Verder de Tedeschi Trucks Band, de southern rockers die ik al een tijdje in mijn hart heb gesloten. Ze maakten in 2019 een integrale live-albumcoverversie van Layla & Other Assorted Love Songs van Derek & the Dominoes waar ik geen genoeg van kan krijgen. De credits voor de liedjes gaan naar Eric Clapton, die voor de uitvoering gaan volledig naar TTB. Tijdens corona schreef de band bovendien een vierdubbelalbum met sterke eigen liedjes bij elkaar, onder de titel I Am the Moon (I t/m IV). Niet te missen.

Dan Midlake, buitengewoon sombere folk-progrock waardoor ik me op de een of andere manier altijd veel beter ga voelen. Ook The Weather Station, Cate Le Bon en Sharon Van Etten, vrouwelijke singer-songwriters die ik in voorgaande jaren had ontdekt. Naast oude getrouwen als John Hiatt, Robert Cray, Wilco, Chris Smither – allemaal artiesten die vaak op initiatief van Spotify aan mijn playlist worden toegevoegd omdat de algoritmes mij beter lijken te kennen dan ik mezelf ken.

Een paar verrassingen kwam ik ook tegen. Zoals de Londense singer-songwriter Naima Bock. Haar bijzondere stem en eigenzinnig gearrangeerde folk op haar album Giant Palm betoverden me, net als  Oumou Sangaré uit Mali (Timbuktu). Goed dat Spotify me herinnert aan hun bestaan. Ik stuitte ook op een paar vreemde eenden in de bijt: Daniel Romano, Erin Costelo, The Smile. Artiesten die ik wel ken, maar waarvan ik me niet kan herinneren er veel naar geluisterd te hebben. Zou Spotify me zelfs in mijn allereigenste jaaroverzicht naar nieuwe paden willen leiden?

Ik lees op internet dat sommige columnisten kritisch zijn over hoe Spotify Wrapped de sociale media helemaal inpakt. Volkskrant-columnist Lisa Bouyeure maakt zich bijvoorbeeld boos over de manier waarop het digitale cadeautje ‘iets wat zo ontroerend, lustopwekkend, sfeerverhogend of intens kan zijn als muziek wordt platgeslagen tot statistiekjes over het consumeren van een product.’ Ook gruwt ze van de manier waarop mensen de statistiekjes slinks voor marketingdoeleinden inzetten.

Lisa heeft beslist een punt, maar mij gaat het om iets anders. Ik benader het meer als een bewuste muziekliefhebber. Hoe werkt deze feature op mij, wat maakt hem toch zo aantrekkelijk? Ik voel niet speciaal behoefte om de feitjes over hoeveel goeie muziek ik het afgelopen jaar beluisterde breed te delen op social media (mijn blog is mij genoeg). Maar ik merk wel dat Wrapped vooral heel slim inspeelt op de nieuwsgierigheid naar mezelf. Tijdens het uitpakken van het cadeautje leefde ik tussen hoop en vrees. Zou ik de muziekliefhebber zijn die ik dacht dat ik was? Of blijk ik iemand anders te zijn? Hoe kom ik uit dit zelfportret naar voren? De zoektocht naar het antwoord op die vraag bleek niet te weerstaan.

Echter dan de werkelijkheid

Afgelopen zaterdag was ik voor de 6e of 7e keer te vinden op het jaarlijkse americana-festival Ramblin’ Roots in het Utrechtse muziekpaleis TivoliVredenburg. Ramblin’ Roots, de opvolger van het roemruchte Blue Highways, presenteert in vier zalen 18 acts die samen een mix van folk, country, blues en soul ten gehore brengen. En al is de line-up vanwege corona de afgelopen jaren iets bescheidener en minder Amerikaans, het festival heeft voor mij nog altijd een magnetische aantrekkingskracht.

Ik vroeg me af – als onderdeel van de never-ending zoektocht naar mijn eigen smaakontwikkeling –  waarom dat eigenlijk zo is. Waar komt mijn liefde voor de americana vandaan en waarom is die tot op de dag van vandaag blijven bestaan? En is er iets over te zeggen dat niet alleen voor mij geldt, maar ook voor al die andere liefhebbers die in een soort bedevaart jaarlijks naar Ramblin’ Roots komen?

Het is meestal niet gemakkelijk om te zeggen waarom je van een bepaald genre houdt. Onze muziekvoorkeuren zitten onzichtbaar in onszelf verborgen. Muziek laat zich sowieso slecht beschrijven. Het gaat om iets intuïtiefs en raadselachtigs. Wat ik wel kan zeggen is wanneer en hoe mijn liefde voor americana is ontstaan.

Het was 1975. Ik was 12, zat net op de middelbare school en de radio zond wekelijks ‘specials’ uit. Dj’s als Theo Stokkink of Vincent van Engelen besteedden een heel uur lang, soms in een serie van meerdere afleveringen, aandacht aan één artiest of één groep. Een openbaring, je hoorde nu eens niet de bekende liedjes uit de hitparade, maar werk van serieuze albumartiesten die vaak 5 of 10 jaar eerder furore hadden gemaakt, zoals Stevie Wonder, Van Morrison en Jimi Hendrix.

Die uitzendingen lieten mij kennismaken met verloren gewaande schatten die exclusief voor mij leken te bestaan. Ze staan nog steeds in mijn geheugen gegrift. De meeste indruk maakten misschien wel de specials over The Band, Bob Dylan en Crosby, Stills, Nash & Young. Allemaal artiesten die diep putten uit de rijke Amerikaanse muziektradities.

De onbekende steden, streken en mensen in hun liedjes spraken zoveel meer tot mijn verbeelding dan wat ik om me heen zag in de aangeharkte betonnen slaapstad waarin ik opgroeide. De muziek was meer ‘echt’ dan de realiteit van mijn eigen leven. En ik kon helemaal in die verhalende liedjes verdwijnen, ik waande me in het ruige landschap aan de overkant van de oceaan. Ze drukten een tijdloze waarheid uit. Denk aan A Hard Rain’s Gonna Fall (Dylan), The Night They Drove Old Dixie Down (The Band) of Almost Cut My Hair (CSNY).

Ook hedendaagse americana zoals die van Birds of Chicago (American Flowers) of Cassandra Jenkins (Hard Drive) heeft voor mij die kwaliteiten. Mijn liefde voor het genre komt voort uit een verlangen naar een wereld met een betekenisvol verhaal. Ik vind het mooi als muziek niet zozeer een herkenbaar fragment uit de werkelijkheid presenteert, maar iets groters, iets waar de realiteit geen vat op heeft. Een echte wereld ver verwijderd van spreadsheets, algoritmes en deadlines, mode en social media. Dat is wat mij elk jaar naar Ramblin’ Roots trekt. Herkenbaar, ook voor jou?

A Lucky Guy

Als popfan dicht je je muziekhelden gemakkelijk bovenmenselijke kwaliteiten toe. Je bewondert ze niet alleen als muzikanten en liedjesschrijvers, maar verwacht onwillekeurig dat ze in hun privéleven qua levenskunst ook boven gewone stervelingen verheven zijn. Op die valkuil betrapte ik mezelf deze zomer tijdens het lezen van Last Chance Texaco, de vorig jaar verschenen autobiografie van Rickie Lee Jones.

De Amerikaanse singer-songwriter (1954) verhaalt daarin smakelijk en swingend over de hoogte- en dieptepunten in haar leven en loopbaan. Vanaf haar vroege jeugd tot de onverwachte jazzy wereldhit Chuck E.’s in Love en het debuutalbum waarmee ze in 1979 in één klap haar naam vestigde, tot en met de (professionele) inzinkingen die ze in de jaren daarna doormaakte voordat ze weer opkrabbelde met sterke platen als It’s Like This (2000) en Balm in Gilead (2009).

Last Chance Texaco is een fascinerend en ongewoon popboek. Geen evenwichtige popbiografie zoals een journalist met een mengeling van bewondering en een zekere afstandelijkheid zou kunnen schrijven. Ook geen glad verhaal dat een artiest met hulp van een ghost writer publiceert om het eigen imago op te poetsen of bij te stellen.

Wat is deze autobiografie wel? Dat vroeg ik me tijdens het lezen een aantal keren af – en dat bedoel ik niet als diskwalificatie, het boek is eerder even ongrijpbaar als de artieste zelf. Is dit vooral bekentenisliteratuur vol pikante onthullingen? Of is het in de eerste plaats bedoeld als een dienst aan de fans, die immers nooit genoeg van hun idool kunnen krijgen? Of is het Jones’ doel om een aantal dingen recht te zetten en haar eigen plek in de popgeschiedenis te claimen?

Waarschijnlijk van dat alles allemaal een beetje. Jones klapt een paar keer uit het bed over haar minnaars van weleer (Tom Waits, Dr. John, Lowell George), heeft een paar appeltjes te schillen met deze of gene in de muziekbusiness en deelt diverse pluimen uit aan collega’s en vrienden. Voor de fans toont ze de real-life inspiratiebronnen van soms raadselachtige nummers als Coolsville, Last Chance Texaco en Skeletons. Ook maakt ze zich boos over de manier waarop de muziekpers haar en andere vrouwelijke artiesten behandelt.

Maar dit alles zijn bijkomstigheden. In de kern is dit een verhaal over de doorwerking van een moeilijke jeugd – en over de kracht van muziek. Jones groeide op in wat je een probleemgezin zou kunnen noemen. Haar moeder werd opgenomen in een weeshuis nadat de instanties haar moeder ongeschikt hadden bevonden als ouder. Haar vader, zoon van een eenbenige varieté-artiest, was een muzikale en verslavingsgevoelige man van twaalf ambachten, dertien ongelukken. Afwezige ouders, onderlinge spanningen tussen de kinderen en constante verhuizingen leverden bij de jonge Rickie Lee vooral een onbedwingbare zwerflust op.

Het boek staat vol schrijnende situaties. Bijvoorbeeld hoe de tiener Rickie Lee wegloopt van huis en bij terugkomst door haar moeder met afwijzing wordt begroet. En toch worden de ouders in het boek nooit veroordeeld. Het woord verwaarlozing valt nergens. Maar het schemert op elke pagina tussen de regels door.

Ondertussen is Last Chance Texaco ook een ode aan de Muziek. Want in dat getroebleerde gezin wordt naar hartelust gezongen en gemusiceerd. En de ontdekking van haar zangtalent is voor Rickie Lee een serieuze uitweg uit de misère. En een uitlaatklep. Dat wordt de lezer duidelijk als ze uitlegt hoe haar ervaringen verwerkte in liedjes die haar moesten verzoenen met haar demonen.

Dat succes en roem je niet altijd kunnen beschermen tegen demonen uit het verleden, dat wordt ook duidelijk. Op het hoogtepunt van haar succes wordt Jones bijvoorbeeld tijdens een optreden bevangen door onzekerheid door één onbegrijpelijke kreet uit het publiek. En een enkele negatieve recensie weet ze decennia later nog moeiteloos uit haar geheugen op te diepen.

Uit deze episodes komt uiteindelijk ook de ware bedoeling van het boek naar voren. Door haar levensverhaal te delen wordt Rickie Lee’s eenzaamheid verlicht en haar trauma’s verhelderd. Daar is het allemaal om begonnen – bewust of onbewust. Net als haar werk biedt Last Chance Texaco op zijn eigen, indirecte manier een blik in een trotse en kwetsbare ziel die troost en aandacht zoekt. Wij popliefhebbers danken er een rijk oeuvre aan.

“He used to walk with me

He used to talk to me

See, we have these secrets

That no one else could hear

Well, he’s not the only one

No, no not the only one

But what happens to them?

Do they matter?

Do they disappear

Into a lonely girl?

Now I’m a lonely girl

I want somebody with me in the world”

[…]

I’ll cry awhile

But when I wake up

Tomorrow is a new day

I’m a lucky guy

Hey, I’m a lucky guy

Real, real lucky guy

Hey, I’m a lucky guy”

A Lucky Guy (Pirates, 1981)

Een goeie houding

Onlangs zag ik een grappig filmpje van de Spaanse straattheatergroep PuntMoc (kijken vanaf 12:07), die in pantomime een reeks muziekstijlen uitbeelden. Soms moet je iets langer kijken, maar meestal kun je snel de bedoelde muziekstijl afleiden uit hun gebaren. Puur op basis van visuele informatie dus, zonder geluid. Het deed me beseffen hoe belangrijk de bewegingen, houdingen en gezichtsuitdrukkingen van muzikanten zijn.

Zelf groeide ik op in de jaren 70, een periode waarin de technische mogelijkheden van geluidsstudio’s al snel tot in de hemel reikten. Nog voordat ik ooit een band of artiest in levenden lijve zag, had ik al heel veel fraai geproduceerde muziek beluisterd. Het gevolg was dat ik en mijn generatiegenoten popmuziek voornamelijk met de oren tot ons namen. Het kwam zover dat de kwaliteit van popbands werd afgemeten aan de mate waarin ze het geluid van de lp op het podium perfect konden reproduceren – waanzinnig.

De afgelopen corona-tijd heeft ons weer laten inzien dat muziek in de kern nog steeds gaat om optreden, een performance geven. Wat hebben we het gemist, artiesten die voor hun publiek staan en iets creëren dat op geen enkele manier reproduceerbaar is, iets dat alleen in het moment bestaat. Iets ook dat met al onze zintuigen wordt beleefd, niet alleen met onze oren. En – met ons hele lichaam.

Headbangen (metal), nonchalant genieten (jazz), weidse armgebaren (musical), synchrone danspasjes en brede smiles (soul en disco), stoer zwaaien met microfoonstandaards (rockers), drukke handchoreografie (hiphop), zelfs de introverte blik omlaag bij shoegazers – we merken nu weer hoezeer dat allemaal bij het theater van de popmuziek hoort – misschien wel het wezen ervan uitmaakt.

Hussel de genres en de poses maar eens door elkaar. Metalfans die kekke soulpasjes maken. Jazzcats die met microfoonstandaards jongleren. Singer-songwriters in houthakkersshirts die theatraal neerknielen en hun ogen naar de hemel opheffen. Je ziet meteen dat er iets niet klopt. Zonder de juiste poses is de popmuzikant verloren, want: ongeloofwaardig. De popartiest moet behalve muzikant dus ook een acteur van het zuiverste water zijn. Maar er is wel een verschil. De artiest moet iemand zijn die acteert vanuit zijn of haar authentieke zelf. Want de lichaamshouding is niets minder dan een levenshouding.

Als toetje om na te genieten van deze overpeinzing een act van een man die als popmuzikant en podiumdier volledig autodidact was en als theatrale persoonlijkheid zijn gelijke niet kende.

Het mooiste dialoogliedje

Schrijvers in de Oudheid en de Middeleeuwen waren dol op de dialoog. Bijvoorbeeld in filosofische teksten over uiteenlopende onderwerpen – van liefde en politiek tot geloof en troost in tegenspoed – zoals in Plato’s Dialogen. De samenspraak was het literaire middel bij uitstek om een bepaald vraagstuk van alle kanten af te pellen om er meer inzicht in te krijgen. En in toneel en theater gebeurt het vandaag de dag nog steeds zo.

Hoe zit dat eigenlijk met popliedjes? Zitten daar ook zulke bijzondere dialogen in? De meeste popsongs zijn in essentie juist monologen: een ‘ik’ die het woord richt tot een ‘jij’ of tot een anonieme luisteraar. Denk aan talloze liefdesliedjes en andere nummers waarin de artiest zijn of haar hart uitstort. Toch zijn er wel degelijk uitzonderingen op de regel.

De bekendste van die uitzonderingen is waarschijnlijk Hey Joe, in de uitvoering van Jimi Hendrix uit 1965. Deze murder ballad is helemaal gebouwd rondom de dialoog, met een aangever en een afmaker. Elk couplet begint met de vraag van een onbekende aan de hoofdpersoon: ‘Hey Joe, what you doin’ with that gun in your hand?’ Het zijn Joe’s antwoorden die het verhaal van de overspelige vrouw en de tragische afloop stukje bij beetje duidelijk maken.

Een verwante track is Cocaine in My Brain, een dikke hit uit 1976 van reggae-artiest Dillinger. De openingswoorden zijn een grappige variant van Hendrix’ klassieker: ‘Hey, Jim, I want to ask you something, I want you to spell something for me Jim’. Hier is het nieuwkomer John die met zijn vragen als aangever fungeert, zodat de doorgewinterde Newyorker Jim voor ons de beroemde stad op geheel eigen wijze kan herspellen.

Een ander fraai voorbeeld van een dialoog-popsong: Dire Straits’ Romeo & Juliet. Frontman Mark Knopfler spiegelt zijn eigen romantische ervaringen aan die van bekende personages uit Shakespeare’s toneelstuk en de musical West Side Story. De woorden die de hooghartige Juliet en de arme Romeo met elkaar wisselen geven deze melancholieke klacht een ongekend beeldende kwaliteit.

Bob Dylan put in The Ballad of Frankie Lee and Judas Priest (John Wesley Harding, 1967) uit een nog oudere traditie. Als een middeleeuwse troubadour wisselt hij verhalende passages over de lotgevallen van twee bevriende zwervers met tegengestelde karakters af met stukjes dialoog. In dit geval is de samenspraak zo raadselachtig dat de luisteraar zich blijft afvragen wat je uiteindelijk aan moet met de expliciete moraal – dat je nooit ergens moet zijn waar je niet thuishoort – en dat is misschien ook wel de bedoeling van de enigmatische zanger.

Mijn favoriete dialoogliedje voor vandaag? Een nummer dat eruit springt omdat de zanger twee mensen hartstochtelijk met elkaar laat discussiëren over zaken die de kern van het leven vormen. In Father & Son van Cat Stevens staan een vader en een zoon – beiden vertolkt door de zanger, de ene met lage en de andere met hoge stem – onverzoenlijk tegenover elkaar.

De een preekt berusting en behoedzaamheid, wil de ander beschermen tegen teleurstellingen. Die ander is klaar met luisteren, wil zelf het leven ontdekken. Beiden zitten vast in hun eigen waarheid en willen door de ander begrepen te worden. En zo blijven ze beiden alleen op hun eiland. Dit nummer heeft geen expliciete moraal nodig, het doet je de tragiek voelen zonder die erin te wrijven. Heel simpel. Gewoon door twee mensen met elkaar te laten praten.

Ken je meer mooie dialoogliedjes? Laat het weten in het dialoogvenster hieronder!

Het koelste liedje

Welk popliedje kan ons het best verkoelen tijdens een hittegolf?

Wat kun je doen wanneer het kwik hoog oploopt, zoals nu, en de hitte als een zware deken op je drukt? Misschien kun je soelaas vinden in een ijsje of een koud biertje, of een luchtwerveling uit een ventilator. Maar mogelijk kan ook de popmuziek, net als in zoveel andere moeilijke situaties, hier iets betekenen. Welk liedje brengt de verkoeling waar we nu zo’n behoefte aan hebben?

Het eerste probleem waar ik tegenop loop: zodra ik denk aan koele liedjes, denk ik meteen aan hitte, en aan nummers die hitte oproepen. Fight the Power van Public Enemy uit 1989 is er zo een. De track is prominent aanwezig in de soundtrack van Do the Right Thing van Spike Lee, een film over loeiheet New York waarin de interraciale spanningen steeds hoger oplopen en waarbij je als kijker ook meteen zweetdruppeltjes op je voorhoofd krijgt.

(meer…)

De ultieme vakantieplaylist voor het hele gezin

Toen onze kinderen nog klein waren brandde ik ter voorbereiding van een buitenlandse vakantie vaak een paar cd’s met mp3’tjes met favoriete nummers van mijzelf en de Vrouw. Elke cd bevatte 50 tot 60 nummers, dus daar was iedereen in de auto onderweg een flinke tijd zoet mee. En het bijzondere is: het menselijk muziekgeheugen zorgt ervoor dat we al meezingend, -wiegend en -klappend mooie herinneringen verzamelen voor later, als elk van ons die liedjes weer eens terughoort.

Inmiddels zijn onze dochter en zoon respectievelijk 19 en 16. Ze gaan nog mee op vakantie, maar er wordt eerst onderhandeld over de duur en de bestemming. En over de muziekkeuze tijdens de lange rit. Gelukkig is er nu Spotify. Daarmee kun je gemakkelijk van tevoren een kilometerslange vakantieplaylist samenstellen die straks met hulp van Bluetooth of een kabeltje uit de speakers komt.

(meer…)

Suzanne Vega en de richting van de tijd

Afgelopen woensdag zag ik Suzanne Vega in het Utrechtse muziekpaleis TivoliVredenburg. Ik ben fan vanaf het uitkomen van haar titelloze debuutalbum in 1985. Nummers als Marlene on the Wall, Luka, Small Blue Thing, ik heb ze in mijn studententijd grijsgedraaid. En daarom was het concert van eergisteren deels een reis terug in de tijd.

Het werk van de Newyorkse singer-songwriter sloeg destijds in als een bom, als je dat tenminste van zulke intelligente, zacht gezongen liedjes kunt zeggen. In elk geval had ze meteen grote invloed op andere artiesten, zoals haar landgenotes Melissa Etheridge en Shawn Colvin en in ons land Nits-frontman Henk Hofstede. En hoewel ze altijd interessante muziek is blijven maken, zijn Vega’s hoogtijdagen beperkt tot de helft van de jaren 80, zodat ik afgelopen week opvallend veel mensen tegenkwam die nog nooit van haar hadden gehoord.

(meer…)

De muziek van mijn broer

De voorgaande weken heb ik mezelf losjes verdiept in de ontwikkeling van mijn eigen muzieksmaak. Met het idee dat ik andere mensen hiermee zou kunnen inspireren om hetzelfde te doen. Ik vond het een interessante – en ook enigszins weemoedig stemmende – exercitie. Een trip down memory lane en tegelijk een poging om de soms zinloos lijkende toevalligheden van een leven (lees: mijn leven) betekenis te geven.

Ik schreef over de muzikale invloed van vrienden, van mijn vader, van mijn moeder. Over een andere influencer – waarschijnlijk de belangrijkste – mijn oudere broer Wim, schreef ik al eerder. Ik ga die blog van twee jaar geleden hier niet herhalen, maar ik grijp deze gelegenheid wel graag aan om een pijnlijke omissie goed te maken. Mijn broer bracht mij namelijk niet alleen in contact met Lou Reed, David Bowie, John Coltrane en JJ Cale, maar ook met een groep muzikanten die sindsdien voor altijd in mijn hart zitten: The Allman Brothers Band.

(meer…)

Het mooiste liedje voor onder de douche

Vanwege de toenemende droogte maakt waterbedrijf Vitens zich zorgen over afnemende drinkwatervoorraden. In een recente nieuwsbrief vragen ze hun klanten onder meer om korter te douchen. Van gemiddeld 8,4 naar maximaal 5 minuten – dat bespaart ruim 27 liter per douchebeurt.

Om korter te douchen geeft Vitens de tip om een favoriet muziekje van maximaal 5 minuten op te zetten vlak voordat je de eerste waterstralen over je heen laat kletteren – en eronderuit te stappen zodra de muziek stopt. Een slim advies nu steeds meer mensen met de huidige draadloze speakertjes elk gewenst liedje via streaming ook in de badkamer kunnen afspelen. Ik vroeg me af: wat zou in dit geval het ultieme doucheliedje zijn?

(meer…)

Albumverjaardag ◉ Paul Simon

Het titelloze debuutalbum van Paul Simon is niet wat het lijkt. Wie er nu, een halve eeuw na verschijning naar luistert, hoort misschien een goede maar typische jaren-70 singer-songwriterplaat met melodieuze liedjes en intelligente teksten. Voor de artiest zelf was het destijds vooral een duik in het diepe, en voor het poppubliek was het album in verschillende opzichten behoorlijk verrassend.

Net zoals de breuk met zijn maat Art Garfunkel anderhalf jaar eerder was geweest. Weinig mensen begrepen waarom het tweetal op het hoogtepunt van hun succes, kort na hun meesterwerk Bridge over Troubled Water, uit elkaar ging. En net als bij The Beatles werd er door fans en journalisten volop gespeculeerd over de redenen.

(meer…)

De muziek van mijn moeder

In een van mijn oudste herinneringen ben ik dicht bij het volmaakte geluk. Ik lig als vijfjarige met een boek onder de tafel terwijl mijn moeder aan het strijken is en de radio aanstaat. Een beschermde plek om weg te dromen terwijl er af en toe klanken van buiten doordringen. Mijn moeder zet de radio harder bij een kunstig liedje van Jasperina de Jong dat volgens mij bij een reclame hoorde. We hadden er ook een plaatje van.

Mijn moeder werd geboren in 1932, in een net en eenvoudig Leeuwarders gezin waarin muziek een niet onbelangrijke plek innam. Naar verluidt kon mijn opa uit zijn hoofd hele aria’s fluiten, en zijzelf was op de kweekschool – de voorganger van de PABO –  een van de weinige studenten die een melodie meteen in muzieknoten kon omzetten (solvège). Maar sporten vond ze als hobby toch belangrijker dan muziek.

(meer…)

Albumverjaardag ◉ Wilco – Yankee Hotel Foxtrot

Als er één band is die aangemerkt kan worden als vaandeldrager van de alt-country, dan is het Wilco. En als er één album iconisch is in dat lastig te omschrijven genre, dan is het Yankee Hotel Foxtrot, deze week 20 jaar oud geworden. Een cultklassieker van de vroege 21e eeuw.

Voor de band zelf is de verjaardag aanleiding voor een speciale Yankee Hotel Foxtrot Anniversary Tour en een uitgebreide re-issue van het album. De fan heeft ruime keuze: een ‘gewone’ dubbel-lp of -cd of een super-de-luxe uitgave van maar liefst 8 cd’s of 11 lp’s, met allerhande outtakes en making-of’s. Of iets ertussenin. Daaruit kun je de status van dit album wel zo’n beetje aflezen.

(meer…)

De muziek van mijn vader

Deze weken ben ik op zoek naar de ontwikkeling van mijn eigen muzieksmaak. Wie beïnvloedden mijn luistergedrag? Wie zetten mij op het spoor van nieuwe artiesten? En hoe werkt dat door tot op de dag van vandaag? Naast de radio en muziekbladen zijn de belangrijkste influencers waarschijnlijk mijn vrienden geweest. Daar schreef ik vorige keer al over.

Maar je moet je familie zeker ook niet uitvlakken. Ouders, broers en zussen zijn door hun voortdurende aanwezigheid natuurlijk medebepalend voor je muzieksmaak, al gaat dat proces vaak onbewust. Zelfs voor je geboorte schijn je al muziekvoorkeuren te ontwikkelen omdat er geluid van buiten in de baarmoeder doordringt. In de kinderjaren daarna, voordat je je eigen muziek gaat kiezen, wordt je vaak blootgesteld aan de muziek van je ouders. Vandaag zoom ik in op de – volgens mij grotendeels onbedoelde – muzikale opvoeding die ik kreeg van mijn vader.

(meer…)

De muziek van je vrienden

life is better with friends

Hoe ontdek je nieuwe muziek? Hoe kom je op het spoor van interessante artiesten, liedjesschrijvers, of muziekgenres die je nog niet kent? Ik had het daar een tijdje geleden over via WhatsApp met een paar van mijn vrienden, allemaal popliefhebbers van dezelfde generatie, opgegroeid in de jaren 70 – dus allemaal met ruime ervaring en een goede muzieksmaak, zeg ik dan.

De antwoorden waren divers. Aanbevelingen van Spotify werden genoemd als wegwijzers naar nieuwe muziek, naast recensies in NRC en Volkskrant. Verder online popmedia zoals Heaven en Pitchfork maar ook YouTube en Facebookgroepen zoals Americana Liefhebbers. De conclusie uit de inventarisatie: er zijn meer dan genoeg plekken om nieuwe muziek te ontdekken. En de tijd van slechts enkele belangrijke tipgevers – zoals muziekbladen en die goeie ouwe radio – is voorgoed voorbij.

(meer…)

Liefde op het eerste gehoor

Sommige artiesten dringen pas na lange tijd tot je hart door. Andere grijpen je meteen bij de kladden, meteen de eerste keer dat je ze hoorde. Je wordt van de sokken geblazen. Staat in vuur en vlam. Zoiets heb je nog nooit gehoord. Wat ís dit? Hoe kan dit er zijn? Is er nog meer van?

Vaak houdt de artiest levenslang een speciaal plekje in je hart, want iets van de eerste keer blijft altijd hangen. Bij mij tenminste wel. Als ik denk aan de keren dat dit fenomeen mij te pakken kreeg, komt als eerste Sultans of Swing van Dire Straits bij me op. Het was 1978 – ik was veertien, de meest ontvankelijke leeftijd voor muziek – toen het nummer van Mark Knopflers band de Nederlandse hitparade binnenkwam.

(meer…)

Het mooiste instrumentale tussenstuk

Een paar weken geleden passeerden op Goeie Nummers verschillende popnummers met bijzondere middle eights. Toen ging het over tussenstukken met zang – de meest voorkomende soort in de popmuziek – vandaag over hun instrumentale tegenhangers. Liedjes waarin de gezongen coupletten en refreinen worden afgewisseld met een gedeelte waarin de artiest van het gebaande pad afwijkt, met vaak een solo-instrument zoals gitaar of saxofoon in de hoofdrol.

Het instrumentale tussenstuk is vaak een waar kunststukje, meer nog dan de gezongen variant. Opvallende akkoordenreeksen, modulaties, tempowisselingen soms zelfs. Het verrassingseffect is groter – alsof je in de bus zit en de chauffeur opeens besluit van de vaste route af te wijken: een omweg met als doel de passagiers iets moois of uitzonderlijks te laten zien. En jij, overgeleverd aan de muziek zoals aan de chauffeur van de snelbus, moet gewoon mee.

(meer…)

Albumverjaardag ◉ Nick Drake – Pink Moon

Op 30 oktober 1971 verscheen Nick Drake volgens afspraak voor de eerste van twee opnamesessies in de Londense Sound Techniques-studio. Elf basistracks zou hij daar op twee achtereenvolgende avonden opnemen. Behalve de singer-songwriter was alleen studiotechnicus John Wood aanwezig. Toen Wood hem na afloop van de tweede sessie vroeg welke arrangementen en overdubs hij erbij wilde hebben, antwoordde Drake: “Ik wil geen andere instrumenten erbij. Helemaal niets.” En zo zou Pink Moon – afgezien van de paar pianoklanken in het titelnummer – ook verschijnen. Zang en een akoestische gitaar, verder niets.

Een paar jaar daarvoor had Drake zijn debuut gemaakt met Five Leaves Left (1969), kort daarna gevolgd door Bryter Layter (1970). Twee platen vol razendknappe melancholieke folksongs die op de een of andere manier allebei vrijwel onopgemerkt bleven, zowel bij recensenten als bij de muziekliefhebbers. Na deze teleurstelling viel de van nature introverte muzikant ten prooi aan depressies en trok hij zich terug bij zijn ouders op het platteland van Tanworth-in-Arden. Tot hij zich anderhalf jaar later onverwacht weer bij Wood meldde met nieuwe liedjes.

(meer…)

Het mooiste tussenstuk

Sommige muziekjournalisten noemen het de ‘middle eight’, acht maten in een popliedje die afwijken van de coupletten en refreinen, meestal na het tweede refrein. Ikzelf gebruik door gewenning altijd het minder elegante woord ‘tussenstuk’. Een vaak aangehaald voorbeeld is het stukje in We Can Work It Out (Beatles) dat begint met ‘life is very short and there’s no time’ (op 0.43) of het complexe middengedeelte van Good Vibrations (Beach Boys) dat eindigt met een langgerekt ‘aaaaahhhhh’.

Het tussenstuk is een element in popsongs dat mij steeds dierbaarder wordt, waarschijnlijk omdat het ook steeds schaarser wordt. Wie naar de huidige hitparade luistert, kan er lang en vergeefs naar zoeken. Maar ook in recent werk uit de alternatieve pophoek – ik noem een Big Thief, een Arcade Fire of een Beach House – tref je het kleinood nauwelijks nog aan. Zou het kunnen dat het tussenstuk op weg is naar de uitgang?

(meer…)

Popcitaten die zeggen ‘Zo zit het’

Sommige zinnetjes uit een popsong blijven altijd bij je. Voor mij bijvoorbeeld ‘I’ve just reached the place where the willow don’t bend,’ uit Bob Dylans Going, Going, Gone – ik schreef daar eerder al eens over. Sommige tekstregels uit popsongs worden in de loop der tijd gevleugelde citaten, tekstfragmenten die herhaald worden en soms ook een eigen leven gaan leiden, buiten het liedje om. Daarover ging het een paar weken geleden op Goeie Nummers.

Vandaag zoek ik specifiek naar apodictische popcitaten: tekstregels die een onomstotelijke waarheid verkondigen, liever gezegd, die een uitspraak doen met de overtuiging die deze onweerlegbaar is. Popregels met ambitie. Als ze echt goed zijn, geven ze ons het gevoel dat we een dieper inzicht in het leven krijgen.

(meer…)

Elvis Costello & The Imposters – A Boy Named If

Ik heb het gevoel dat ik over Neil Young en Joni Mitchell moet schrijven. Over hun boycot van Spotify vanwege de desinformatie over vaccins en corona die via sommige podcasts van het streamingplatform wordt verspreid. De actie van mijn twee oude muziekhelden is geloofwaardig, haalt de kranten en doet discussies oplaaien. Maar ik heb vandaag niet zo’n zin in discussies.

Liever richt ik me in deze eindeloos lijkende periode zonder livemuziek op de mooie dingen des levens. Zoals de nieuwe plaat van Elvis Costello & the Imposters: A Boy Named If. Een verrassend en ouderwets goeie plaat die doet denken aan Costello’s vroege werk uit de jaren 70. Dat laatste is ook niet zo vreemd, want begeleidingsband The Imposters bevat met drummer Pete Thompson en toetsenist Steve Nieve twee beeldbepalende Attractions van toen.

(meer…)

Het mooiste popcitaat

Onlangs vond ik in mijn inbox een e-mail van een bekende Nederlands politicus, leider van een duurzame progressieve partij, met als onderwerpregel ‘Alles moet veranderen, opdat alles hetzelfde blijft’. Hoewel het niet werd vermeld, moet deze uitspraak zijn ontleend aan De Tijgerkat (1958) van Giuseppe Tomasi di Lampedusa, een van mijn lievelingsboeken.

De Tijgerkat speelt rond 1860 op Sicilië en handelt over een adellijk Siciliaans geslacht dat voelt dat hun oude aristocratische levenswijze in de verdrukking komt. Pater familias Don Fabrizio besluit dat de familie moet meebewegen met de tijdgeest omdat ze anders alles zullen kwijtraken. ‘Alles moet veranderen, opdat alles hetzelfde blijft’ is de reddingsboei. Meer zeg ik er niet over – lees dat boek.

(meer…)

Zingen over eten

Wat weten we over onze favoriete popartiesten? Voor ons gevoel heel wat. In hun liedjes delen ze vaak hun intiemste zieleroerselen, diepste dalen, hoogste toppen. Maar hoe zit het met hun dagelijks leven – en het belangrijkste onderdeel daarvan: hun dagelijks voedsel?

Toen ik op zoek ging naar liedjes over eten leverde dat een aardige lijst op. Maar niet meteen een goed inzicht in het voedingspatroon van de artiesten of in wat dat eten in een liedje eigenlijk doet. Kijk naar nummers met titels als Peaches (Stranglers), Birthday Cake (Rihanna) of American Pie (Don McClean). Daarin staan de perziken, verjaardags- en andere taarten meestal toch voor iets heel anders – vul zelf maar in.

(meer…)

Mijn jaarlijstje

De Oogst, Vincent van Gogh

Vorige week filosofeerde ik hardop over de jaarlijstjes van diverse popmedia in binnen- en buitenland. Vandaag mijn eigen lijstje, waarbij aangetekend dat ik het afgelopen jaar hoogstens – en zeer ruw geschat – zo’n honderd nieuwe platen beluisterde. Voor mezelf is het desondanks de moeite waard om te zien wat me van zo’n jaar bijblijft – en hopelijk is de oogst ook interessant genoeg voor de lezers van Goeie Nummers.

Mijn Top 10 van 2021 valt duidelijk in twee delen uiteen: een vrouwelijke en een mannelijke kant. Wat dat over mezelf zegt, laat ik graag ongeanalyseerd. Feit is dat je daardoor eerder kunt spreken van twee Top 5-en dan één Top 10. Des te beter. Hiermee treed ik in de voetsporen van Rob Fleming, hoofdpersoon in Nick Hornby’s roman High Fidelity, een man die weet dat je het leven het best kunt becommentariëren – en proberen te bevatten – via een Top 5 van popalbums, -liedjes en -artiesten.

(meer…)

De lijstjes van 2021

We schrijven december en dus is het weer lijstjestijd: boeken, films en wat al niet. Ook lijstjes met de beste popmuziek van het afgelopen jaar. Ik vind het altijd een fijne tijd. Onder het genot van zachte kerstsferen, oliebollen en veel vrije tijd ontstaat er overzicht, wordt het kaf van het koren gescheiden én kom ik erachter wat ik allemaal jaar heb gemist.

Welke lijstjes las ik zoal? Eerst de buitenlanders: het Britse dagblad The Guardian, rootsmagazine No Depression en het Amerikaanse Pitchfork komen alle drie met een Album Top 50. Waarbij als eerste opvalt dat uit het No Depression-lijstje (op basis van een lezerspoll) slechts twee artiesten (The War on Drugs en Kacey Musgraves) terugkomen in de twee andere lijsten. Dat is wel heel weinig overlap.

(meer…)

Het tederste liefdesliedje

‘Ik haal levensvreugde uit liefdesliedjes met tedere teksten’. Aldus de 100-jarige Jos Wessels vorige week in een vraaggesprek met De Volkskrant, die dit jaar hetzelfde jubileum viert. Ballads van Frank Sinatra, Tony Bennett, Sarah Vaughan en Ella Fitzgerald, daar luistert Jos nog veel naar. Waarbij zijn herinneringen de klanken aanvullen die zijn gehoor niet meer zo precies kan onderscheiden.

Het zijn wijze woorden, waar ook mensen onder de honderd wat aan kunnen hebben. Want waarom zou je de beperkte tijd die je hier op aarde gegeven is besteden aan ruzie, chagrijn of ontevredenheid? ‘Try a little tenderness’ zong Otis Redding al in 1966, in 1998 nog in het Nederlands vertaald door Raymond van het Groenewoud als Een beetje tederheid. Daarom zoeken we vandaag naar het tederste liefdesliedje in de popmuziek. Waar zou dat te vinden zijn?

(meer…)

Het mooiste stormliedje

In de Oudheid telde een schrijver van epische gedichten pas mee als hij een storm op zee in zijn werk opnam, zo las ik onlangs op de archeologieblog Mainzer Beobachter. Met een goede storm op zee liet de klassieke schrijver zien dat hij zijn vak verstond – denk aan de Odyssee of de Aeneis. Zo strikt als toen zijn de huidige regels voor hun nazaten de popliedjesschrijvers niet, maar liedjes over stormen – al of niet met ‘storm’ in de titel – zijn in de popmuziek overvloedig aanwezig.

Sommige zijn overbekend: Riders on the Storm (The Doors), Like a Hurricane (Neil Young), Shelter from the Storm (Bob Dylan), Gimme Shelter (The Rolling Stones), Storms (Fleetwood Mac). Verder vind ik in mijn eigen pc-muziekverzameling alleen al ruim honderd van zulke nummers, en ook op internet vind je diverse lijstjes met stormliedjes, zoals deze.

(meer…)

Niet kunnen loslaten

Vorige week leerde ik een nieuw woord, in een NPR-artikel over het nieuwe album van Adele: melisme. Melisme is een muziekterm die staat voor het zingen van één lettergreep op een reeks verschillende noten. Of andersom, verschillende noten gebruiken om één lettergreep te laten klinken. Een notentros wordt het ook wel genoemd – mooi woord, je ziet het zo voor je. Luister ter illustratie naar het genoemde nummer van Adele, My Little Love, en let daarbij steeds op het laatste woord van een tekstregel.

De oorsprong van melismatisch zingen ligt waarschijnlijk in de religieuze muziek van de Oudheid. De christelijke, joodse en Arabische godsdiensten gebruiken de melodische wendingen in om de gelovigen in een hypnotische trance brengen. Maar ook in meer wereldse muziek als flamenco, fado, balkan en Ierse folk komen we de zangtechniek tegen.

(meer…)

Muziek als medicijn – Slapeloosheid

‘Denkend aan de dood kan ik niet slapen / En niet slapend denk ik aan de dood’ schreef J.C. Bloem in zijn klassieke gedicht Insomnia. Zo angstwekkend als Bloem het in 1951 verwoordde, hoeft het niet voor iedereen te zijn, maar slapeloosheid is wel een heel vervelende aandoening. De tijd sleept zich stervenslangzaam voort, piekergedachten drukken je steeds dieper in je matras en je vraagt je af hoe je de dag van morgen moet doorkomen.

De gevolgen van slaapgebrek liegen er ook niet om. Onderzoek toont aan dat het een negatieve invloed heeft op concentratie, informatieverwerking en coördinatie. Chronische slaapproblemen verhogen bovendien het risico op hartkwalen, hoge bloeddruk, beroerte, diabetes type 2 en depressie. En zelf wist je allang dat chagrijn en irritatie volgen op een slechte nachtrust. Genoeg redenen dus om er iets aan te doen.

(meer…)

Zangstemmen en spinazie

Waarschijnlijk ben jij voor je favoriete popartiesten gevallen vanwege hun stem. Niet omdat hun gitaarsound zo fantastisch was, hun teksten, melodieën of akkoordenschema’s zo wonderbaarlijk. Voor mij werkt het in elk geval wel zo. Ik ben niet bestand tegen de strot van Sandy Denny, James Taylor, Sam Cooke of Gregory Porter. Al zouden ze Poesie Mauw of Op een Grote Paddenstoel zingen, ik ga voor de bijl.

Andersom zijn er artiesten met een stem die tegenstaat, dat kennen de meeste mensen ook wel. Zelf ben ik licht allergisch voor zangers en zangeressen met veel vibrato, zoals Chris DeBurgh en Ane Brun. Maar andere mensen, zo weet ik, krijgen de kriebels bij Bob Dylan, Neil Young, Randy Newman of Richard Thompson – om een paar niet helemaal willekeurige namen te noemen.

(meer…)

Hoe oud mag een popartiest worden?

I hope I die before I get old’ zong Roger Daltrey van The Who anno 1965 (in My Generation). Mick Jagger zei ooit in een interview: ‘Ik ben liever dood dan dat ik op mijn vijfenveertigste nog Satisfaction zing.’ Blijkbaar was de vraag hoe oud een popartiest mocht worden vrij normaal. Jeugd en popmuziek waren nog onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Maar jong sterven heeft als pop-ideaal inmiddels z’n langste tijd gehad. Waar de eerste leden van de Club van 27 (Jimi Hendrix, Jim Morrison, Janis Joplin) in zekere zin nog aan verwachtingen voldeden, riep de vroegtijdige dood van Kurt Cobain, Amy Winehouse en Avicii vooral gevoelens van afschuw en onmacht op. Bovendien kun je niet zeggen dat artiesten als Daltrey (inmiddels 76) en Jagger (78) zich echt aan hun woord hielden.

(meer…)

Het leven als bijzaak

Een paar weken geleden trof ik op de website van de Britse krant The Guardian een bericht aan dat mijn nieuwsgierigheid wekte: Paul McCartney komt in november met een tweedelig, 900 bladzijden tellend ‘zelfportret in 154 liedjes’. Door de uitgave, getiteld The Lyrics, kunnen we de beroemde Beatle beter leren kennen aan de hand van zijn toelichting op de liedjes die hij in zijn lange carrière schreef, zoals Blackbird, Live and Let Die, Hey Jude, Band on the Run and Yesterday. Voor het boek liet hij zich meermalen interviewen door de Noord-Ierse dichter en Pulitzer Prize-winnaar Paul Muldoon.

Het aantrekkelijke van deze vorm van levensbeschrijving is dat het werk van een kunstenaar centraal staat in plaats van zijn of haar leven. In de meeste popbiografieën wordt naar mijn smaak toch te veel gezocht naar de kleine of grote wederwaardigheden uit het leven van zo’n artiest om daarmee diens oeuvre te verklaren. Alsof kunst een soort kopie van de werkelijkheid is.

(meer…)

Het mooiste pop-anthem

Vandaag richt Goeie Nummers de schijnwerper op het pop-anthem, wat mij betreft een van de wonderlijkste verschijningen in de popmuziek, met vertegenwoordigers als You’ll Never Walk Alone (Gerry & The Pacemakers), The Final Countdown (Europe) en We Shall Overcome (Pete Seeger). Wonderlijk onder meer omdat zo’n nummer meestal niet als anthem geboren wordt, maar er gaandeweg eentje wordt.

Een andere bijzonderheid is dat een goede Nederlandse vertaling ontbreekt – afgezien van ‘volkslied’ voor ‘national anthem’. Als je ‘anthem’ opzoekt in het Van Dale Groot woordenboek Engels-Nederlands vind je alleen vertalingen als beurtzang, motet, koraal, lofzang en hymne, allemaal termen uit de kerkmuziek. De online Cambridge Dictionary daarentegen omschrijft een anthem een stuk breder: a song that has special importance for a particular group of people, an organization, or a country, often sung on a special occasion.

(meer…)

Het mooiste straatliedje

De popmuziek kent talloze liedjes over straten – en toevallig zijn het ook vaak goeie nummers. Denk aan Penny Lane (The Beatles), Baker Street (Gerry Rafferty) of Dead End Street (The Kinks). Deze week ga ik op zoek naar het fraaiste lied dat ooit over een straat is gemaakt, waarbij ik me beperk tot echt bestaande straten die op stadsplattegronden voorkomen en waar we in principe overheen zouden kunnen lopen, fietsen of rijden.

Dat betekent dat, hoe jammer ook, liedjes met willekeurige naamloze straten, bijvoorbeeld Winter Streets (Michael Talbot & The Wolfkings), Racing in the Street (Bruce Springsteen) of Dancing in the Street (Martha & the Vandellas) afvallen. Hetzelfde geldt voor nummers waarin de straat in feite een metafoor is voor een bepaald gevoel, zoals in Mercy Street (Peter Gabriel), Lonely Avenue (Ray Charles), Dirty Blvd. (Lou Reed) of Boogie Street (Leonard Cohen). We moeten helaas streng zijn.

(meer…)

Luidsprekers… over het laag & het geklaag

Gastblog door Robert Endert

Om goede muziek te waarderen doet het er niet toe of je deze via een transistorradiootje beluistert of via een peperdure ‘high-end’-installatie. Toch weet iedereen dat er verschil is. Waarin zit hem dat dan?

De aanwezigheid van natuurgetrouwe lage tonen blijkt een belangrijke factor te zijn voor de emotionele impact van muziek. Bastonen voel je niet alleen letterlijk, maar vooral ook figuurlijk. Wie is er nooit in trance geraakt op een lekkere lage beat?

(meer…)

Het mooiste breakup-album

De romankunst kent verschillende categorieën om boeken op inhoud of karakter in te delen: psychologische, historische en naturalistische romans, ideeën- en coming of age-romans en feelgoodromans, om er een paar te noemen. Hoe anders is dat in de popmuziek: in welke inhoudelijke categorieën kun je popalbums zoal indelen, afgezien dan van het muziekgenre, zoals rock, funk, country, indie enzovoort?

Ik kan niet meer dan twee albumcategorieën bedenken die met enige regelmaat opduiken in de kolommen van popscribenten: het protestalbum en het breakup-album. Misschien komt dat doordat popalbums in tegenstelling tot romans vrijwel altijd bestaan uit een verzameling korte stukken – vaak een stuk of 10, 12 liedjes – die in sfeer en thematiek een bepaalde afwisseling moeten bieden. Protest- en breakup-albums zijn dan de uitzondering op de regel.

(meer…)

Het geluidje

Gastblog door Robert Magdelijns

transistorradio 2

De kwaliteit van je muziekinstallatie moet natuurlijk niet uitmaken; een Goed Nummer laat zich onder alle omstandigheden gelden. Of is dat toch te kort door de bocht?

Ik moest meteen aan het volgende verhaal denken toen Goeie Nummers-blogger Chris me vroeg om een gastcolumn te schrijven over het belang van goed geluid.
Hij ging ergens spelen met zijn band Divaz, en een Leidse Volkszanger (nee, niet Rubberen Robbie) zou daar ook optreden, gebruikmakend van hun zanginstallatie.
Voor het optreden meldde zich de manager van de zanger met de legendarische tekst:
‘Ik kom effe kijken naar het geluidje.’
Natuurlijk ook van belang voor een zanger die alleen een tape met de begeleidende muziek bij zich heeft.

(meer…)

Hoe belangrijk is goede geluidsapparatuur?

stereotoren

Bijna wekelijks doe ik hier op Goeie Nummers een voorstel over wat goeie muziek is. Ik schrijf bijvoorbeeld dat Rainy Night in Georgia (Tony Joe White) het mooiste regenliedje ever is, en The Moon is a Blind Eye (I Am Kloot) het mooiste maanliedje. Boude stellingen waar je als popliefhebber iets mee kunt. Maar waar ik het in al deze blogstukjes nooit over heb gehad, is de manier waarop al die goeie nummers onze oren bereiken. Ik denk daar zelden over na – en daarin sta ik niet alleen.

Er is in de popmuziek een grote en merkwaardige discrepantie tussen de makers aan de ene kant en de consumenten aan de andere kant. Muzikanten en opnametechnici sparen kosten noch moeite om een optimale sound te creëren voor de luisteraar, terwijl die de liedjes op zijn of haar beurt vaak achteloos afspeelt op een smartphone, draadloos speakertje of matige stereo-installatie. Een groot deel van het monnikenwerk van de artiest wordt zo tenietgedaan door vervorming, een geluidsbrij of wegvallende geluidsfrequenties. Zonde.

(meer…)

Geïnspireerd door je collega’s

Je kunt als bevriende muzikanten een tijdlang onbekommerd in een oefenruimte samenspelen, maar op een gegeven moment moet je er toch aan geloven: de band moet een naam hebben. Op internet zijn diverse tips te vinden voor het kiezen van een goede bandnaam, misschien wel omdat het altijd lastiger is om jezelf te definiëren dan een ander – en helemaal als je het ook nog onderling eens moet zien te worden. De Popschool Maastricht biedt daarvoor zelfs een online bandnaamgenerator aan.

Veel bands zoeken hun toevlucht in datgene wat de leden sowieso bindt: de muziek van hun gedeelde pophelden. Hiermee laten ze hun beoogde publiek in een notendop zien waar ze hun inspiratie vandaan halen en waar ze zelf voor staan: verleden en toekomst in één. Zo leidden The Rolling Stones hun naam af van het nummer Rollin’ Stone van bluesicoon Muddy Waters. Dat een rollende steen ook nog eens stond voor de ongebonden vrijbuiter paste toevallig ook prima bij hun gewenste imago.

(meer…)

Iconische drummers

Het theater van de popmuziek heeft wel wat religieuze trekjes. En dus zijn er ook iconen. Artiesten die boven de rest uitsteken, helden die in feite meer zijn dan zichzelf omdat ze een archetype vormen, een model neerzetten waaraan navolgers moeten voldoen of waaraan ze zich moeten meten.

Sommige artiesten – of eigenlijk hun managers of platenlabels – dragen zelf actief aan zo’n iconische status bij door zich te tooien met bijnamen als The King (Elvis Presley), The King of Pop (Michael Jackson) of The Queen of Soul (Aretha Franklin). In andere gevallen ontvangen ze dit soort eretitels door fans of journalisten, zoals God (Clapton) of His Bobness (Bob Dylan).

(meer…)

Zet die Frank Zappa-muziek af!

Toen in 1989 in Tsjecho-Slowakije de Fluwelen Revolutie plaatsvond, werd er opeens een verrassend licht op de popmuziek geworpen. Verschillende westerse artiesten bleken voor de mensen achter het IJzeren Gordijn een iconische status te hebben: hun muziek was voor veel dissidenten een bron van kracht geweest in hun lange moeizame strijd tegen het onderdrukkende communistische regime.

Lou Reed, bijvoorbeeld, was voor de inmiddels als president aangestelde Vaclav Havel een baken van hoop in bange dagen, al vanaf het moment dat de toneelschrijver twintig jaar eerder de hand had weten te leggen op de lp White Light/White Heat van The Velvet Underground. Het leidde in 1990 tot een veelbesproken ontmoeting tussen de twee zo ongelijksoortige beroemdheden.

(meer…)

Meer mondharmonica

Een buitenbeentje, dat is het. Klein, schel, onooglijk, bijna onzichtbaar op een podium. Niet heel veelvuldig ingezet in de popmuziek, maar er ook niet uit weg te denken. Vanaf het prille begin bezet de mondharmonica zijn eigen niche en blijkt daarin tegelijk behoorlijk veelzijdig – tenminste als je er even bij stilstaat.

Veel van de vroege bluesartiesten begeleidden zichzelf op de mondharmonica, lieten hem antwoord geven op hun gezongen klachten. Anderen, zoals Little Walter, James Cotton en Sonny Terry werden echte specialisten en haalden echt alles eruit wat erin zit. Een van de meest indrukwekkende bespelers is Sonny Boy Williamson (1912-1965), die hier door vernuftige hand- en ademtechniek van zijn bluesharp een swingend ritme-instrument maakt. Maar hij kon hem net zo gemakkelijk heerlijk laten jammeren.

(meer…)

3 Topvrouwen van eigen bodem

Vrouwelijke laborant aan het werk in het lab

Een paar weken geleden richtte ik mijn blik op het Nederlandse poplandschap, meer concreet op de recente releases van Anne Soldaat, Bertolf en Douwe Bob. Drie mannelijke soloartiesten van drie verschillende generaties die op de proppen kwamen met fraaie popplaten doordrenkt van de Amerikaanse muziektradities: country, rhythm-and-blues, folk, gospel en alles wat daartussenin zit.

Vandaag de focus op recente muziek van drie vrouwelijke popartiesten van eigen bodem. Want ook de platen van Sophie Janna, Eefje de Visser en Luwten verdienen meer aandacht dan ze door het lange vrijwel concertloze coronajaar hebben kunnen krijgen. Ik ben ook benieuwd om te zien hoe de vergelijking tussen deze drie mannen en drie vrouwen uitvalt: valt er op basis van deze kleine steekproef iets te zeggen over de verhoudingen in de vaderlandse popmuziek?

(meer…)

3 x toptraditie van eigen bodem

Als er op Goeie Nummers aandacht is voor muziek van landgenoten gaat het meestal om artiesten die in het Nederlands zingen, zoals Spinvis, Daniël Lohues of Eefje de Visser. Misschien is dat logisch omdat de in het Engels zingende landgenoten in mijn hoofd moeten concurreren met zowat de hele popwereld, maar toch zou het zonde zijn om deze artiesten over het hoofd te zien.

Zeker als we kijken naar de sterke soloalbums die Douwe Bob, Bertolf en Anne Soldaat de afgelopen maanden uitbrachten. Drie gevestigde namen, van drie verschillende generaties, die bijna gebroederlijk alle drie komen met nieuwe muziek die zoveel traditie ademt dat je het misschien wel als retro kunt betitelen.

(meer…)

Wie is ‘ik’ in een poplied?

theo nijland

In een interview van een tijdje geleden licht zanger-pianist Theo Nijland zijn hilarische nummer Wat een leuk liedje (2008) toe. In dit leuke liedje reageert Nijland op de hem veelvuldig gestelde vraag waarom zijn liefdesliedjes meestal gericht zijn aan vrouwen terwijl hij zelf homo is. De impliciete stelling onder de vraag is dat Nijland daarmee eigenlijk ‘aan het liegen’ is en dat dat dus verkeerd is – een opvatting die de zanger duidelijk afwijst.

ik 2

Deze discussie vestigt ook de aandacht op een interessante vraag waar we misschien niet dagelijks bij stilstaan: wie zien wij als luisteraars voor ons bij de ‘ik’ in een liedje? Het antwoord dat als eerste bij je opkomt is waarschijnlijk: degene die het lied zingt. Natuurlijk. We nemen aan – meer of minder bewust – dat de ‘ik’ overeenkomt met de persoon van de zanger(es). Dat blijkt ook uit het feit dat we vaak even verwarring voelen als een artiest een nummer van een artiest van het andere geslacht covert.

James Blake

Zo word ik bij James Blake’s versie van Joni Mitchells A Case of You even bevangen door twijfel of de jonge Engelsman wel overtuigend in Mitchells ‘ik’ kan kruipen, ook vanwege de verwijzingen naar haar vaderland Canada. In Aretha Franklins versie van Otis Reddings Respect neemt de zangeres haar toevlucht tot een tekstaanpassing: om het jaren 60-nummer geloofwaardig te maken spreekt het ik-personage haar thuiskomende partner (kostwinner) aan in plaats van andersom .

ik

Maar is het echt zo eenvoudig – koppelen we de ‘ik’ inderdaad direct aan de zanger(es)? Of weten we diep in ons hart eigenlijk dat het maar fictie is? Of laten we het liever in het midden? Hmm – dingen die we elke dag gedachteloos doen zijn soms ingewikkelder dan ze lijken.

Bredero

In de vorig jaar verschenen biografie van Bredero, De hartenjager, presenteert literair-historicus René van Stipriaan de 17e-eeuwse dichter en toneelschrijver als een vroege voorloper van de 20e-eeuwse popliedjesschrijvers. Bredero pionierde door zijn naam in verschillende varianten te laten rondzingen in zijn teksten. Hij zaaide zo verwarring over hoe je de ‘ik’ in dat werk moest lezen: was het Bredero zelf, of was de ‘ik’ toch een personage – of was het een personage dat leek op de schrijver? Een popliedje gebeurt volgens Van Stipriaan hetzelfde. Het liedje is een korte ‘dagdroom’ van de artiest, wat het een ‘vleugje autobiografie’ geeft.

YouEen vleugje biografie, dat vind ik mooi. En ik trek die redenering graag nog iets door: zoals alle dromen is zo’n dagdroom weliswaar van de dromer, maar bevindt hij zich ook buiten zijn geest. Een droom is letterlijk on-werkelijk. En dat geeft de luisteraar de kans om erin te stappen en zich een eindje te laten meevoeren. Met andere woorden: de ‘ik’ in een liedje is een beetje de artiest, een beetje een personage, maar uiteindelijk vooral degene die luistert: jij.