Auteur: ChrisBernasco

Tekstschrijver van beroep. Op mijn blog Goeie Nummers deel ik mijn liefde voor en verwondering over de popmuziek.

Het sterkste schoenenliedje

Kunstwerk: Pi Daenen

Popmuziek is altijd een aards fenomeen geweest. Dicht bij de grond, poten in de klei, soms mogen we ze even optillen voor een danspas, daarna zetten ze zich snel weer op de vloer. Zweven doe je maar in de klassieke muziek, of in het ambient-genre. Het is dan ook niet zo vreemd dat de rock-‘n-roll zoveel liedjes kent over schoenen. Of laarzen.

Het oernummer in deze niche is natuurlijk Blue Suede Shoes. Carl Perkins schreef het, Elvis zong het. Je mocht alles met hem doen, alles waar je maar zin in hebt, als je maar niet op zijn onbetaalbare blauwe suède schoenen ging staan. De rock-‘n-roll is gekkigheid, het zijn capriolen, dwaasheid, lijkt Carl te willen zeggen – maar er zijn grenzen. Vergeet dat niet. Schoenen maken de man.

En de vrouw, laten we dat ook niet vergeten. Denk aan Assepoester en aan het sprookje van de Rode Schoenen, over een jonge vrouw die niet kan stoppen met dansen zodra ze die merkwaardige dansschoenen aan heeft. Kate Bush werd in 1993 door dit verhaal van Hans Christian Andersen geïnspireerd voor een heel album, The Red Shoes, waarop de bezetenheid van de kunstenaar het hoofdthema vormt.

Wat opvalt: schoeisel lijkt in liedjes vaak te zorgen voor een identiteitsverandering. Meer dan andere kledingstukken symboliseren ze de persoon die ze aanheeft. Misschien omdat schoenen de kledingstukken zijn die óns dragen in plaats van andersom. De zanger van de blauwsuède schoenen wordt ineens een coole gast – en een deuk, vuil of een scheur zou een smet op zijn imago of ego zijn. De danseres met de Rode Schoenen verandert terug in een alledaags meisje als ze weer op blote voeten staat of haar gewone schoeisel aanheeft.

Een variant op dit verhaal horen we in het hilarische Boots Like Emmylou’s van Janis Ian (tevens een van de leukste namedroppingnummers ever). De zangeres fantaseert hoe rijk, beroemd, zorgeloos, gelukkig enzovoort ze wel niet zo zijn als ze maar eenmaal cowboylaarzen als die van Emmylou Harris aan haar voeten zou hebben. Een soort toverlaarzen moeten het zijn, die zelfs tot in de hemel deuren voor haar zouden openen.

Op de Goeie Nummers-playlist vind je nog een stel andere mooie schoenenliedjes. Die kun je later op je gemak gaan beluisteren. Maar wat is het sterkste schoenenliedje van vandaag? Dat is zoals altijd een moeilijk keuze, maar ik ga voor These Boots Were Made For Walkin’ van Nancy Sinatra.

These Boots Were Made For Walkin’, geschreven door countryzanger en -producer Lee Hazlewood (1929-2007), was een dikke nummer-1 hit in de VS in 1966. Het Amerikaanse online magazine Pitchform plaatste het in 2006 op 116 in zijn lijst van beste jaren 60-singles en poprecensent Tom Breihan beschreef het lied als ‘maybe the finest bitchy kiss-off in pop history’. Bij die uitspraak sluit ik me van harte aan. En het schoeisel speelt daarbij voor mij de sleutelrol.

De laarzen van Nancy Sinatra zijn niet per se elegant of stijlvol. Toverlaarzen zijn het ook niet. Het zijn meer functionele stappers. Kledingsstukken die voor jou kunnen werken als je ze een duidelijke opdracht geeft, zoals de zangeres aan het eind van het lied ook doet. Dan veranderen de laarzen in helpers, een soort soldaten die desgewenst rustig over iemand heen kunnen lopen als-ie dat verdiend heeft.

These Boots Were Made For Walkin’ is in al zijn beeldende eenvoud ideaal als illustratie van een dramatische scène waarin een vrouw de rollen omdraait en niet langer over zich wil laten lopen door een ontrouwe of intimiderende partner. Vandaar dat het lied in talloze en zeer uiteenlopende films voorkomt, van Stanley Kubricks Full Metal Jacket en Disney’s Cruella tot Austin Powers: International Man of Mystery en Ocean’s eight.

De iconische status die het nummer inmiddels heeft, komt de afgelopen decennia ook tot uiting in vele covers door artiesten van zeer verschillende snit. Uitdagend en sensueel, met country-invloeden (Jessica Simpson, 2010), dansbaar en gericht op een jong publiek (Olivia Holt, 2013). Maar ook mannen blijken raad te weten met deze emancipatoire ‘kiss-off’, getuige deze metal-versie met licht aangepaste tekst van Megadeth uit 1985 en deze volbloed country-versie van Billy Ray Cyrus (1992).

Het moet meer dan een knipoog zijn dat dochter Miley These Boots in 2019 weer vol overtuiging oppakt en naar haar eigen sekse terugbrengt. Past helemaal bij de boodschap. ‘These boots are made for walkin’, and that’s that what they’ll do / One of these days these boots are gonna walk all over you’.

Het mooiste kemphanen-liedje

Otis Redding & Carla Thomas

Een tijdje geleden zocht ik hier op Goeie Nummers naar het mooiste dialoogliedje, vooral omdat de dialoog zo’n zeldzaam verschijnsel is in een muzieksoort waarin monologen de boventoon voeren – eventueel aangevuld met het commentaar van koortjes. In die blog zag ik gek genoeg de voornaamste dialoogliedjes over het hoofd: duetten.

Country is een van de genres waarin duetten uitstekend gedijen. Denk aan Johnny & June Cash (Jackson, 1967), George Jones & Tammy Wynette (Cryin’ Time, 1976) en Tim McGraw & Faith Hill (Let’s Make Love, 2000). Opvallend is dat deze duo’s allemaal echtparen zijn, maar aan de andere kant ook niet, gezien het algehele conservatisme in Nashville.

Dat er in de buitenliederlijke realiteit niet per se romantische vonken tussen de twee zangpartners hoeven over te springen, bewijzen onder meer John Travolta & Olivia Newton John (You’re The One That I Want), Elton John & Kiki Dee (Don’t Go Breaking My Heart, 1976) en Bill Medley en Jennifer Warnes (I’ve Had) The Time Of My Life). Hoeft ook niet, er is muzikaal vuurwerk genoeg.

Wat dat betreft waren Brook Benton & Dinah Washington een paar apart. De twee konden elkaar naar verluidt niet luchten of zien, wat zelfs resulteerde in stekelige opmerkingen die op tape terechtkwamen. Het stond een fraai album (The Two of Us, 1960) niet in de weg. Luister bijvoorbeeld naar You Got What It Takes, inclusief de ad libs op het eind van het nummer.

Veel duetten draaien om de samenspraak van geliefden (in de praktijk: man en vrouw) en zijn romantisch van aard, op het zoete af. Denk aan Reunited (Peaches & Herb) of With You I’m Born Again (Billy Preston & Syreeta), twee dijken van hits van begin jaren 80. Misschien heeft mijn favoriete duet daarom juist een heel ander, veel pittiger en uitdagender karakter.

Tramp, in 1967 geschreven door bluesartiesten Lowell Fulson en Jimmy McCracklin, was in de VS een hit voor eerstgenoemde voordat het nummer werd opgepikt door de Stax-sterren Otis Redding en Carla Thomas. Het duo zette het op hun duetalbum King & Queen en catapulteerden het meteen de hitlijsten in.

Tramp bestaat uit een woordenwisseling tussen een vrouw met een groot standsbesef en haar nogal provinciaalse partner. Je ziet eruit als een zwerver, zegt ze, met je overall, je wilde haardos, je afgetrapte schoenen – doe daar wat aan. Zijn verweer: ik mag er dan niet al te chic uitzien, ik kan je beminnen zoals niemand anders.

De twee bekvechten zo nog een tijdje door, boven de lekkere vette groove van Stax-huisorkest Booker T. & the MG’s. Veel ontwikkeling zit er niet in. Zijn pleidooi valt bij haar niet in vruchtbare aarde; zij heeft haar zinnen gezet op een man die haar met luxe kan overladen.

Wat het nummer extra grappig maakt, is de manier waarop Thomas en Redding spelen met hun eigen imago. Carla Thomas was bekend als de goedgeklede zangeres van verfijnde soulliedjes, Otis Redding als de ruige, gepassioneerde zanger, afkomstig uit een eenvoudig milieu in Georgia, waarnaar in Tramp worden verwezen (‘You straight from the Georgia woods’).

Dit lied is niet, zoals veel andere duetten, een toppunt van romantiek. Er is niet eens een positieve afloop, de strijd tussen de twee kemphanen blijft onbeslist. Maar de man komt uiteindelijk als morele winnaar uit de bus, dat is duidelijk. In tegenstelling tot Carla is Otis trouw aan zijn afkomst, hij blijft steeds zichzelf. Dat is de moraal van Tramp: beter een authentieke armoedzaaier dan een onecht stadsmens. Een mooie les om het weekend mee in te gaan!

Waar blijft het grote klimaatalbum?

‘Welke muzikant schrijft eindelijk eens het eerste grote klimaatalbum?’ vraagt docent en muziekschrijver Daan Krahmer zich af in een opiniestuk in De Volkskrant van een paar weken geleden. Het engagement van de grote hedendaagse popartiesten beperkt zich in Krahmers ogen tot thema’s als racisme, kapitalisme en lhbtq+, terwijl er minstens zoveel behoefte is aan een serieus popmuzikaal statement over het belangrijke vraagstuk van de klimaatcrisis.

Verschillende Volkskrant-lezers reageerden op dit artikel door te wijzen op het bestaan van recente en oudere albums die wel degelijk doen waar Krahmer om vraagt. Bijvoorbeeld Western Justice van Jack Rieley & Machiel Botman (1974), A Flash Flood of Colour van Enter Shikari (2012), Bleeding Amazonia van Millennium Jazz Orchestra ft. Lilian Vieira en An hour before it’s dark van Marillion (beide uit 2022). Zelf zou ik aan het rijtje nog graag het even sombere als fraaie The Courage of Others (Midlake) toe willen voegen.

Maar hoe relevant deze aanvullingen ook zijn, Krahmer zal waarschijnlijk tegenwerpen dat dit allemaal relatief ‘kleine’, onbekende artiesten zijn. Waar hij om vraagt is een klimaatalbum waarmee een topartiest van nu geschiedenis gaat schrijven. Waar blijft dat album toch? lijkt hij zich wanhopig af te vragen. Ik kan een stuk met hem meevoelen, maar zijn vraag roept bij mij twee onderliggende vragen op die eerst een antwoord behoeven: waarom wordt er relatief zo weinig gezongen over zo’n groot en ingrijpend maatschappelijk onderwerp? En waarom zijn er wel veel ‘losse’ liedjes, maar nauwelijks albums over het klimaat?

De eerste vraagstuk moet met het onderwerp zelf te maken hebben. Verschillende activisten, wetenschappers en journalisten hebben zich al gebogen over de opvallende apathie over of zelfs afwijzing van het klimaatprobleem. Nobelprijswinnaar en psycholoog Daniel Kahneman stelt ter verklaring dat het menselijk brein zo is ontworpen dat het vooral reageert op een concrete en opvallende verandering dichtbij – en dat is klimaatverandering over het algemeen nou juist niet. Daarom zijn we vaak geneigd we het onderwerp te negeren. En popartiesten – het zijn ook maar mensen – voelen deze geringe ontvankelijkheid natuurlijk haarfijn aan. Ze willen hun publiek in vervoering brengen, hun hart raken of uit hun dak laten gaan. En dat is ontzettend lastig met zo’n zwaar en breed onderwerp.

De tweede vraag, waarom er nauwelijks klimaatalbums maar wel veel klimaatliedjes zijn, heeft misschien meer te maken met de aard en tradities van de popmuziek. Ondanks alle veranderingen in het poplandschap bestaat het album een kleine 70 jaar na zijn ontstaan nog steeds uit een verzameling van pak ‘em beet 6-15 losse liedjes. Liedjes vormen de centrale bouwstenen van de popmuziek, de kleinste eenheden waaruit de kunstvorm bestaat. Je kunt ze op verschillende manieren verpakken: als album, maar ook als ep’s of gewoon alleenstaand: singles.

Het is dan ook geen toeval dat het popconceptalbum altijd een vreemde eend in de bijt is gebleven. Platen als Berlin (Lou Reed), The Lamb Lies Down On Broadway (Genesis), What’s Going On (Marvin Gaye) en OK Computer (Radiohead) worden weliswaar beschouwd als monumenten, ze zijn tegelijkertijd zeer zeldzaam. Popmuziek lijkt vooral trouw te willen blijven aan zijn roots als gevarieerd vermaak. Er is plaats voor een protest- of klimaatsong, maar die moet worden afgewisseld met iets luchtigers of iets dat dichter bij huis blijft, bijvoorbeeld een lekkere rocker of een fijne break-upballad.

Mijn conclusie: dat grote klimaatalbum van een hedendaagse topartiest laat waarschijnlijk nog even op zich wachten. Aan de andere kant: van alle klimaatnummers van al die verschillende artiesten kunnen ongetwijfeld een aantal sterke en gevarieerde klimaat-verzamelalbums worden samengesteld om ons meer bewust te maken of tot actie aan te zetten. Denk aan oudgedienden als Michael Jackson en Joni Mitchell en nieuwkomers als Froukje, Weyes Blood, The Weather Station en Billie Eilish. Onder het motto ‘alle 13 goed’ stelde ik daarom een Goeie Nummers Klimaatverzamelalbum #1-playlist samen op Spotify. Check it out en kom in beweging!

Een ode aan de vakman

Veel succesvolle popartiesten stappen vanuit school – met of zonder diploma – meteen de merkwaardige wereld van optredens, plaatopnames en promotietours in. Wat het is om een gewone baan te hebben, weten ze niet. Misschien is het dat gemis dat hen stimuleert om er juist vaak over te zingen, zoals bij Bruce Springsteen, die zeer veel zeer overtuigende liedjes heeft gezongen over het arbeidersbestaan dat hij zelf nooit heeft meegemaakt.

In elk geval bestaat er een indrukwekkend lange reeks jobliedjes in de popmuziek, zowel in Nederland als daarbuiten. Vandaag ga ik op zoek naar mijn favoriete gewone-banenliedje – uitzonderlijke beroepen waarin over leven en dood wordt beslist, zoals arts, soldaat, trucker en outlaw blijven buiten beschouwing. Er blijven genoeg interessante liedjes over.

Wat als eerste opvalt: de banen die de meesten van ons hebben, namelijk gewone kantoorbanen, komen er in popsongs niet al te best af. Eerdergenoemde Boss tekent het arbeidersleven als weinig rooskleurig, bijvoorbeeld in The Working Life (wel een mooi nummer). In The Worker van Fischer Z loopt een burgerman vast in een heuse bullshitjob avant la lettre. In 9 to 5 van Dolly Parton is het ploeteren, zwoegen, vallen en weer opstaan en nooit waardering krijgen. Herkenbaar?

Dan spreekt de combinatie van exotische verten en strijd met de natuurkrachten blijkbaar meer tot de verbeelding: zeelieden scoren niet slecht. The Beach Boys bezingen vooral het avontuur (Sail On, Sailor), net als Dire Straits (Single-Handed Sailor) en The Decemberists (The Mariner’s Revenge Song). Petula Clark ziet haar Sailor juist liever thuiskomen.

Vooral in de folkmuziek zijn veel liedjes over gewone beroepen te vinden – misschien niet zo verwonderlijk, gezien hun hang naar het ambachtelijke. Zo kent de Britse folkwereld een hele traditie van miner’s songs die stem geven aan de kompels en hun zware leven in de schachten onder de grond in Wales en Midden-Engeland. Maar ook latere Amerikaanse folkartiesten als James Taylor (Boatman, Millworker, Handy Man), John Prine, Bob Dylan en namen verschillende beroepenliedjes op.

Werk, lijken deze folkies te zeggen, moet gaan over eerlijk vakmanschap. Geld of status zijn onbelangrijk. Originaliteit en kunstzinnigheid staan ook niet al te hoog aangeschreven. Pretenties ook niet. Banen waarvoor je geleerd en geoefend moet hebben, waarin je meesters en gezellen hebt. En die een tastbaar eindproduct opleveren waar je trots op kunt zijn, iets dat functioneert en er fraai uitziet, dat zien de folkartiesten als het allerhoogste.

Uit de lijst folkliedjes komt de timmerman als de ultieme vakman naar voren. Bob Dylan doet de traditional House Carpenter, John Prine bezingt zijn ambachtelijke wortels in Grandpa Was a Carpenter, Tim Hardin combineert werk en privé in zijn veelgecoverde If I Were a Carpenter. En ook het mooiste ambachtsliedje van vandaag gaat over de timmerman: The Carpenter van Guy Clark.

Het lied van deze Amerikaanse folk- en country-icoon is een regelrechte ode aan de timmerman: ‘Let us now praise the carpenter, and the things that he made, and the way that he lived by the tools of his trade’, zingt Clark. Als songsmid pur sang verwerkt hij verschillende timmermansuitdrukkingen in de tekst (straight as a crowbar, right as a rule, quick as a chisel) om zijn punt te maken) en is het liedje zelf ook nog eens gebouwd als een huis met een fundament, gevel en dak.

Het zou het lied kunnen zien als Clarks credo. De Texaan (1941-2016) bouwde ook zijn eigen gitaren en gaf een van zijn albums de titel Workbench Songs. Vakmanschap gaat bij hem boven alles. Als klassieke folk- en country-songsmid laat hij dat zien in nummers als L.A. Freeway en Desperados Waiting for a Train.

Maar de timmerman staat bij Clark ook voor een bepaalde morele positie. Beiden tonen in hun werk een bijzondere zorg en liefde, zowel voor het kleine als het grote. Vakmanschap brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. ‘He said anything that’s worth cuttin’ down a tree for / Is worth doin’ right’. Je hoort het in elk nummer dat Guy Clark opnam.

David Lindley

Een van mijn pophelden vertrok vorige week op 78-jarige leeftijd naar de pophemel: David Lindley. In eerste instantie wilde ik ‘gitaarheld’ schrijven, maar daarmee zou ik hem tekort doen. De Amerikaan was een multi-instrumentalist, door sommigen zelfs ‘maxi-instrumentalist’ genoemd: hij bespeelde niet alleen de akoestische en elektrische gitaar, maar ook viool, contrabas, basgitaar, banjo, mandoline, bouzouki, oed en een reeks andere snaarinstrumenten.

David Lindley (San Marino, California, 1944) begon als kind al met muziek maken. Eerst viool en ukelele, toen de 5-snarige banjo. Zijn ouders, klassieke-muziekliefhebbers, konden zijn voorkeur voor ‘hillbilly-muziek’ maar matig waarderen, zodat de jonge David zich op de wc opsloot om te oefenen. Hij zou de elektrische gitaar pas aan zijn repertoire toevoegen, zo vertelde hij later, toen hij zag hoeveel vrouwelijke aandacht hij daarmee kon genereren.

Lindley werd vooral bekend als sessiemuzikant. Op een indrukwekkend aantal albums is zijn kenmerkende spel te horen. Leonard Cohen, Linda Ronstadt, Warren Zevon, Bob Dylan, Rod Stewart, Bruce Springsteen, Dolly Parton, Little Feat, the Bangles, Shawn Colvin en een reeks andere artiesten maakten graag gebruik van zijn diensten. Via die platen zou zijn sound vele andere gitaristen beïnvloeden.

Lindley was een zogenaamde musician’s musician, oneindig veel hoger gewaardeerd door collega’s dan door het grote publiek. Eind jaren 70 haakte hij aan bij zielsverwant Ry Cooder, ook zo’n eigenzinnige snarenvirtuoos met interesse voor (traditionele) muziekgenres uit de hele wereld. Samen speelden ze op Cooders albums Jazz and Bop Till You Drop (1979-80), op diens filmsoundtracks in de jaren 80 en lagter, ook deze eeuw, vaak live.

Hoeveel waardering David Lindley bij andere popmuzikanten genoot bleek vorige week uit het grote aantal R.I.P.-tweets, uit zeer uiteenlopende genres. Van rockgitarist Vernon Reid van Living Colour en bluesrocker Joe Bonamassa (‘Rest in Peace to one of the greatest ever to ever play music’) tot singer-songwriters als Jason Isbell en Graham Nash (‘David Lindley changed the game for all of us’).

Mijn eigen kennismaking met de meestergitarist verliep via de jaren 70-platen van Jackson Browne Late For the Sky (1974), Running On Empty (1977) en vooral For Everyman (1973). Ik herinner me dat ik die laatste plaat in handen kreeg door een leenruil met een muziekvriend die ik uit het oog verloor voordat we onze eigen lp’s weer terug hadden. Gelukkig voor mij, want samen met een andere muziekvriend draaide ik For Everyman vervolgens grijs.

Waarin zat voor ons de aantrekkingskracht van dit album? Naast de indringende teksten waren dat in de eerste plaats de meerstemmige zangpartijen, waarin Browne’s wat klaaglijke stem fraai samenging met de achtergrondzang van onder meer Bonnie Raitt, David Crosby, Glenn Frey en Don Henley. Samen met die vriend zocht ik de akkoorden en de koortjes van de liedjes uit en probeerden die te imiteren.

De andere bijzondere kwaliteit van het album was David Lindley, op akoestische, elektrische en slidegitaar. Ademloos luisterden we hoe hij nummers als Take It Easy en Our Lady of the Well een fraaie omlijsting gaf (en we zagen af van een poging tot imitatie). Vooral zijn slidespel was totaal anders dan we gewend waren. Tot dan toe kenden we de slidegitaar vooral van bluesartiesten als Elmore James, Johnny Winter en Duane Allman: ruige jankende klanken waarmee je je ouders in de gordijnen kon jagen. Bij Lindley leek de slidegitaar een extra melodie die de liedjes naar grotere hoogten optilde. Net zoals zijn elektrische viool in Ready or Not.

Wat Lindley ook bijzonder maakte: voor een virtuoos maakte hij zich opvallend ondergeschikt aan het liedje. Hij speelde niet te veel, drong zich niet op. Luister bijvoorbeeld naar These Days. Dit nummer werd eerder opgenomen door Nico en door Greg Allman, maar in deze versie is de slide een soort derde stem die deze klassieker wat mij betreft boven de andere uitvoeringen doet uitstijgen. Dat hij ook ruiger tekeer kon gaan, is te horen in Browne’s Redneck Friend en Running on Empty (vanaf 3:46).

Maar Lindley was niet alleen maar instrumentalist. Als lid van de begeleidingsband van Jackson Browne etaleerde hij onverwacht zijn bijzondere falset in de live-versie van Stay (vanaf 7:10). Niet bepaald een standaard popstem, wel uitermate karakteristiek. Begin jaren 80 zette hij de combinatie zang-gitaar voort in zijn eigen band El Rayo-X, waarin country en reggae een aanstekelijk huwelijk aangingen. Bijvoorbeeld op het Duitse Lorelei Festival in 1982.

Je ziet hem daar als frontman van El Rayo-X, genietend van een hoofdrol op het podium. Het idee dringt zich bij me op dat David Lindley helemaal geen meestergitarist op snarenwonder of multi-instrumentalist was, zoals hij altijd werd aangeduid. In zijn hart was hij een zanger. Toevallig gebruikte hij voor die zang meestal een gitaar. Of een bouzouki. Of een sitar. Of een mandoline. Of een ander snaarinstrument dat vorige week bij aankomst in de pophemel hopelijk al voor hem klaarstond.

Het mooiste getallenliedje

Wij mensen zijn onnoemelijk vaak bezig met tellen. Dat viel me laatst op terwijl ik braaf mijn oefeningen draaide in de sportschool. We leren het al vroeg, met of zonder telraam, en het gaat ons hele leven door. Doelpunten, geld, breisteken, voetstappen per dag, calorieën, nachtjes slapen tot onze verjaardag, onze zegeningen – steeds maar door, tot ook onze dagen uiteindelijk geteld zijn. Het is niet zo gek dat er ook in popliedjes behoorlijk wat getallen voorkomen.

Bovendien, in een songwriting-handboek las ik eens dat getallen in liedjes het sowieso heel goed doen. Een getal is concreet, zorgt ervoor dat het lied de luisteraar aan de haak kan slaan (de ‘hook’ die elke commerciële popsong nodig heeft). Probeer vooral een getal in de titel te stoppen, zei de auteur, dat werkt als een tierelier.

Ik nam de proef op de som. Zijn er echt zoveel goeie nummers met een getal in de titel? Het eerste dat bij me opkwam: Eight Days A Week (The Beatles). Three Times a Lady van The Commodores, ook een iconisch nummer. 99 Luftballons (Nena), 9 to 5 (Dolly Parton), 50 Ways to Leave Your Lover (Paul Simon), Land of the 1,000 Dances (Wilson Picket), One (U2), Nine Million Bicycles (Katie Melua) en nog veel meer. Allemaal dikke hits, sommige zelfs klassiek geworden, en opgeteld vormen ze inderdaad een imposante lijst.

De vroegste popmuziek begint al met tellen: ‘One, two, three o’ clock, four o’ clock, rock‘ zong Bill Haley al in 1956. De rock ’n roll is wat dat betreft te vergelijken met een sportwedstrijd: het gaat erom dat iedereen tegelijk begint. In de muziek is het extra belangrijk omdat hiermee ook het tempo wordt bepaald waarin iedereen – zowel musici als publiek – zich na de ‘four’ onherroepelijk moet voegen.

Een speciaal plekje in mijn hart is ingeruimd voor getallen-liedjes die ons leren hoe je een moeilijke taak kunt volbrengen door hem op te delen in handige stapjes. Amerikanen zijn de meesters van dit genre. Zoals Eddy Cochran in Three Steps to Heaven, waarin de zanger uitlegt hoe we de liefdeshemel kunnen bereiken. In 13 Question Method heeft Ry Cooder daar tien stapjes extra voor nodig. Nick Lowe ontwierp zijn eigen 12-Step Program (To Quit You Babe) voor het tegenovergestelde doel.

Maar wat is het mooiste getallenliedje? Voor mij is dat een liedje waarin het cijfermatige geen gimmick is maar de kern uitmaakt van wat de artiest wil vertellen. Ik denk aan het prachtige Thousand Years van Sting. Maar daarover schreef ik al eens op Goeie Nummers, dus die doet vandaag niet mee. Ook Dusty Springfield’s I Stop and Count To Ten is heel bijzonder, maar legt het af tegen recenter werk.

Het mooiste getallenliedje van vandaag is 1 step forward, 3 steps back van Olivia Rodrigo uit 2021. Rodrigo is een van de wereldsterren van dit moment. De Amerikaanse zangeres en actrice, die komende maandag 20 wordt, vergaarde al ruim 10 miljoen volgers op YouTube en haar meest beluisterde liedje, drivers license, heeft op Spotify al 1.718.345.554 streams.

Maar het gaat nu even niet om die getallen. 1 step forward, 3 steps back duurt niet meer dan 2 minuten en 34 seconden en klinkt op het eerste gehoor als een simpel liefdesliedje. Met niet meer dan een omfloerste piano als begeleiding. Luister je nog een keer, dan hoor je hoe buitengewoon knap het in elkaar zit, met die prachtige timing in het refrein. En elke tekstregel is raak. Tegen die gelijkmatige muzikale achtergrond strijden herkenbare emoties om de voorrang: hoop, vrees, onzekerheid, boosheid, en boosheid over haar eigen onzekerheid. Ze zijn er allemaal, volkomen natuurlijk en overtuigend in die vertwijfelde opeenvolging, als in een achtbaan.

Rodrigo wordt wel de spreekbuis van Gen Z genoemd (de generatie die werd geboren tussen eind jaren negentig en 2010). 1 step forward, 3 steps back is dan ook helemaal geschreven vanuit een adolescent. Maar een goed liedje doet niet aan etiketten. Het overstijgt de generaties. De Processie van Echternach, ook in de liefde, is herkenbaar voor mensen van 1 tot 100. En je kunt gemakkelijk 10 keer achter elkaar naar dit mooiste getallenliedje luisteren.

Het mooiste schoolliedje

Onlangs las ik De Droomfabriek van Gerwin van der Werf, een roman over een beginnende wiskundelerares en haar wederwaardigheden met een weerbarstige 3 VMBO-klas. Het boek riep in de eerste plaats herinneringen op aan verwante romans als De lessen van mevrouw Lohmark (Judith Schalansky, 2012) en Bordewijks klassieker Bint (1934), die nog wel eens mijn dromen bevolkt als ik zwaar getafeld heb.

Daarna dacht ik terug aan mijn eigen middelbareschooltijd, in de jaren 70 in slaapstad Zoetermeer – ik zie de lokalen en gangen nog voor me, de leraren, de medeleerlingen, de aula, het plein. Een belangrijke periode in mijn leven, en ongetwijfeld ook in het leven van veel andere mensen. Wat hebben popartiesten over die schoolperiode te melden? Wat halen zij zoal uit de veelheid van beschikbare onderwerpen: de leraren, de lessen, de verliefdheden, sociale ex- of inclusie, blikken naar buiten, examens, falen, succes?

Een duik in de zee van schoolliedjes geeft als antwoord: bijna alles. Maar niet alle facetten van het schoolleven zijn even sterk vertegenwoordigd. Er zijn liedjes over gepest worden, zoals On My Radio (1979) van Joe Jackson, met klassiek wraakthema, en het indringende Jeremy (1991) van Pearl Jam, over een jongen die door bullying tot zelfmoord wordt gedreven. Maar een popliedje waarin de hoofdpersoon zelf de bully is ben ik niet tegengekomen.

Seks en romantiek zijn ook behoorlijk vertegenwoordigd. Logisch, met zoveel rondvliegende hormonen. Zoals in Love’s Unkind van Donna Summer, waarin de zangeres verhaalt over haar kansloze liefde voor een schoolgenoot (hij is verliefd op haar beste vriendin). Of de ‘grensoverschrijdende’ variant waarin romantisch-erotische fantasieën voor de docent(e) worden bezongen: Hot for Teacher (Van Halen), Teacher, Teacher (Rockpile), When I Kissed the Teacher (ABBA) en Don’t Stand So Close To Me (The Police).

Een aparte niche wordt gevormd door popliedjes die het belang van een goede opleiding benadrukken. De Beach Boys bezongen in 1963 hun schooltrots in Be True to Your School. James Brown richtte zich 4 jaar later tot zijn achterban met de niet mis te verstane boodschap Don’t Be a Dropout. En weer 10 jaar later liet punkband The Runaways een achttienjarige scholiere vol spijt terugkijken op haar verlummelde middelbare-schooljaren: School Days.

Maar als je alle schoolliedjes op een rij zet, valt toch vooral het kritische karakter op. De popmuziek neemt vaak de rol van systeemcriticus op zich. Van Supertramps School en Beatles’ Getting Better tot Alice Coopers School’s Out en Pink Floyds Another Brick in the Wall, de boodschap van deze lange lijst ‘antischoolliedjes’ is dat het onderwijs kinderen tekort doet. Het drukt hen in een krappe mal en smoort zo de ontplooiing van hun Ware Zelf in de kiem.

In de wat mildere variant is de school weliswaar geen boosaardig systeem, maar wel een obstakel voor interessantere dingen. De docent is bezig je van alles over wiskunde, grammatica en jaartallen bij te brengen, maar alles wat voor jou van belang is speelt zich ondertussen elders af. Buiten de school, dat is waar je wilt zijn, zeggen deze liedjes. Een paar klassieke voorbeelden, in chronologische volgorde: Wonderful World  van Sam Cooke, Rock ’n’ Roll High School  van The Ramones en (You Gotta) Fight for Your Right (to Party) van de Beasty Boys.

Het mooiste schoolliedje is wat mij betreft het prototype van deze laatste categorie: School Days van Chuck Berry. Het komt uit 1957, de tijd dat de rock ’n roll nog maar net was uitgevonden. Met een paar pennenstreken zet de rocker de beproeving van de Amerikaanse highschoolleerlingen neer:

Up in the mornin’ and out to school / The teacher is teachin’ the Golden Rule / American history and practical math / You study ‘em hard and hopin’ to pass / Workin’ your fingers right down to the bone / And the guy behind you won’t leave you alone.’

De uren op school zijn maar een opmaat, zo maakt de zanger duidelijk. Een opmaat die altijd te lang duurt. Om drie uur gaat de bel en haast je je naar buiten, naar de bar waar je een munt in de jukebox gooit en je eindelijk kunt doen wat je de hele dag al van plan was: met je liefje dansen op de nieuwste hits. ‘Round and round you go.’ School Days is een sleutelnummer in de popgeschiedenis. Het legt een van haar belangrijkste definities vast: popmuziek is de plek waar de school ophoudt en het echte leven begint.

Met een pot bier in de pub

De laatste tijd heb ik wat minder tijd om te bloggen. Kennelijk geef ik de verwachtingen van mijn klanten voorrang boven mijn eigen behoefte om over de popmuziek te schrijven. Helemaal fout, zul je zeggen. Fijn om te horen. En ik ben het volkomen met je eens.

Druk, druk, druk betekent gelukkig niet dat de muziek automatisch uit mijn leven is. Tijdens het werken of het verpozen luister ik vaak genoeg naar muziekjes – oude en nieuwe. Bij die laatste categorie blijkt Spotify een nuttige tipgever.

Na het beluisteren van een playlist van gitarist-zanger Richard Thompson bood de streamingdienst mij uit eigen beweging een reeks verwante liedjes aan. Daarin hoorde ik een zanger die ik herkende zonder hem meteen te kunnen thuisbrengen. Een merkwaardig, wat onhandig klinkend stemgeluid dat tegelijkertijd ontzettend warm en prettig aanvoelde. Die stem, die kende ik toch?

Een klik op de playlist linksonder op mijn scherm onthulde de artiest: Geraint Watkins. Een vriend attendeerde mij een jaar of tien geleden al op deze muzikant uit Wales. Watkins (1951), toetsenist en accordeonist in de begeleidingsbands van Nick Lowe, Paul McCartney, Van Morrison en anderen, debuteerde als soloartiest in 1979 en bracht daarna met zeer ruime tussenpozen platen uit. R&B en country, met een vleugje cajun en soms zelfs chanson. Een paar van zijn nummers staan in mijn persoonlijke Top 100, zoals Unto You.

Toch was ik Watkins uit het oog verloren. Zonde. Op zijn meest recente, Rush of Blood (2019) staat onder meer Heaven Only Knows. Dat was de track die mijn aandacht trok op Spotify. Het is zo’n liedje dat klinkt alsof het er altijd al geweest is. Zo eenvoudig. Een eenzaam slaggitaartje dat klinkt als ‘jouw eerste gitaar’. Een akkoordenschema van 13 in een dozijn. Een zoekende bariton met vragen over de liefde, over het waarom van alles. Een omfloerste saxofoon, relaxt pianootje. Het is een liedje waarvan je zou kunnen denken dat bijna iedereen het zou kunnen schrijven en spelen. Denk nog maar een keer.

Ik ga niet analyseren wat Heaven Only Knows zo verslavend mooi maakt. Of waarom ik denk dat ik met Watkins bevriend zou kunnen zijn. Samen met een pot bier in een pub met hem naar muziek luisteren en daarover ouwehoeren. Klinkt aanlokkelijk. Het is nu vrijdagmiddag, even na vijven. Tijd om (Geraint Watkins) uit te checken.

David Crosby

Foto: Glenn Francis/Pacific Pro Digital Photography

Eerst Christine McVie, toen Jeff Beck en nu David Crosby. Drie grootheden uit de popmuziek ontvielen ons kort na elkaar. Het is niet verwonderlijk nu de rocksterren van weleer op leeftijd komen, en toch is het elke keer een schok dat ook de onsterfelijken sterfelijk blijken te zijn.

Vooral het overlijden van Crosby grijpt me aan. De Amerikaan, geboren in 1941 in Los Angeles, was als lid van CSN en CSNY een van mijn vroegste helden. De ontdekking van de vier singer-songwriters met hun drie- en vierstemmige samenzang markeert de start van wat ik mijn popluistercarrière noem, vanaf mijn twaalfde jaar. Ik weet nog hoe ik op mijn kamer obsessief naar de radio zat te luisteren, met twee vingers in de aanslag om de stugge knoppen van de cassetterecorder in te drukken en liedjes als Helplessly Hoping en Our House vast te leggen. De ontdekking van CSNY ging samen met het besef dat de wereld een stuk groter was dan ik tot dan toe gedacht had, en met een vaag beeld van alles wat daarin te vinden was. En de weg daarnaartoe ging ontegenzeggelijk via de muziek.

Van het legendarische kwartet was Crosby voor mij de meest exotische, waarschijnlijk omdat ik zijn liedjes muzikaal niet goed kon duiden. Op het klassieke CSNY-album Déjà Vu springen zijn twee nummers eruit. Het superieure titelnummer bijvoorbeeld heeft geen herkenbare coupletten en refreinen, een vreemde tekst, stukjes scat-zang en diffuse open akkoorden. Ook de gepassioneerde protestsong Almost Cut My Hair met zijn rondcirkelende gitaarmelodie liet zich niet gemakkelijk begrijpen.

Het zal deels die ongrijpbaarheid zijn geweest die me destijds lang deed aarzelen over de aanschaf van zijn eerste soloplaat, If I Could Only Remember My Name. Het album werd samen met Graham Nash’ solodebuut Songs for Beginners als dubbelelpee uitgebracht, voor welgeteld 24,99 gulden. Het was het pakkende Nash-album dat me uiteindelijk over de streep trok, meer dan de soloplaat van Crosby, met zijn dromerige, uitgesponnen nummers zonder duidelijke kop of staart.

Inmiddels kan ik die plaat meer waarderen. Ik ben gewend geraakt aan Crosby’s folky jazz-inslag. De man heeft zijn hele leven waarschijnlijk geen enkel liedje geschreven met gewone uit drie noten bestaande majeur- of mineurakkoorden. Altijd moest er minstens één noot bij, en liever twee of meer. En als die extra noten niet in de gitaar- of toetsenpartij zaten, stopte hij ze wel in de meerstemmige zang. Die werkwijze heeft hij altijd volgehouden.

Het meest bijzondere van Crosby vind ik zijn wederopstanding vanaf eind 20e eeuw. Na een levertransplantatie, diverse verslavingen en een aantal hartinfarcten maakte hij een ongelooflijke comeback. Eerst leverde hij vier fijne albums af als zanger van de jazz-rockband CPR, met zijn hervonden zoon James Raymond. Tijdens tournees liet hij horen hoe goed hij ook als bijna zestigjarige nog bij stem was. Luister bijvoorbeeld naar Morrison.

In deze eeuw leverde hij nog eens vijf soloplaten af die zeer de moeite waard zijn. Crosby voelde urgentie, de tijd zat hem op de hielen. Croz (2014) is misschien wel de sterkste. Maar ook Sky Trails bevat zijn uit duizenden herkenbare ongrijpbare harmonieën en persoonlijke teksten. For Free (2021) is zijn jongste, een opmerkelijk opgewekt klinkend album. Tot aan het afsluitende I Won’t Stay For Long, waarin Crosby verstild zingt over zijn eigen einde op deze planeet. Hier geen tweede stem om zich te laten bijstaan, de artiest is bij dit afscheid helemaal alleen. Maar ik stel me voor dat hij in de pophemel zo weer kan aansluiten in een eersteklas close harmony-koortje. Zing in vrede, David Crosby.

Spotify Wrapped – onweerstaanbaar cadeautje

De eerste dagen van het nieuwe jaar. Altijd wat katterig, moeilijk om op gang te komen. Misschien beter om dat nog even uit te stellen. Anders verdampen je goede voornemens nog voordat het nieuwe jaar goed en wel is begonnen. Daarom besloot ik gisteren om een oud cadeautje nog eens goed uit te pakken. Welk cadeautje? Een geschenk dat ik, net als andere Spotify-abonnees, begin december al van de streamingdienst had ontvangen: Wrapped

Wrapped is het feestelijke verpakte statistisch overzicht van jeSpotity-luistergedrag in het afgelopen jaar: naar welke plaat luisterde je het vaakst, naar hoeveel verschillende artiesten, welk muziekgenre had je voorkeur, hoeveel minuten luisterde je in totaal? En welke playlist levert dat op? Big Data dus, aantrekkelijk gepresenteerd aan degene die de data uiteindelijk zelf heeft aangeleverd. Een soort cadeautje aan jezelf dus.

In december had ik weinig tijd en aandacht voor Wrapped, maar nu trok ik ongeduldig aan de linten en scheurde ik het glimmende papier van het pakje af. Wat zou ik aantreffen? Vooral oude bekenden of zouden er ook verrassingen bij zitten? Misschien kwam ik nog mooie muziek tegen die ik inmiddels alweer was vergeten maar die herbeluistering verdienden.

Waar ik in 2021 en daarvoor nog geregeld cd’s draaide of muziek afspeelde vanaf de harde schijf van mijn pc, was 2022 voor mij definitief het jaar van Spotify. De bibliotheek hier in Amersfoort stopte met het uitlenen van cd’s, en als gezin kozen we voor een voordelig familie-abonnement op Spotify – zodat iedereen lekker en zonder advertenties in zijn eigen bubbel kan blijven. De Zweedse streamingdienst werd mijn vaste muziekleverancier.

Wat vond ik daarvan terug in mijn Wrapped-overzicht? Allereerst het schokkende feit dat ik in 2022 kennelijk naar 2231 verschillende artiesten had geluisterd. Zoveel? Hoe kwam ik aan dat aantal? Dat liet het overzicht niet zien. Het vaakst geluisterd had ik naar Pink Moon van Nick Drake, snel gevolgd door The Boy Named If van Elvis Costello. Logisch, allebei albums die ik nogal had stukgeluisterd om er een blog aan te wijden.

Verder de Tedeschi Trucks Band, de southern rockers die ik al een tijdje in mijn hart heb gesloten. Ze maakten in 2019 een integrale live-albumcoverversie van Layla & Other Assorted Love Songs van Derek & the Dominoes waar ik geen genoeg van kan krijgen. De credits voor de liedjes gaan naar Eric Clapton, die voor de uitvoering gaan volledig naar TTB. Tijdens corona schreef de band bovendien een vierdubbelalbum met sterke eigen liedjes bij elkaar, onder de titel I Am the Moon (I t/m IV). Niet te missen.

Dan Midlake, buitengewoon sombere folk-progrock waardoor ik me op de een of andere manier altijd veel beter ga voelen. Ook The Weather Station, Cate Le Bon en Sharon Van Etten, vrouwelijke singer-songwriters die ik in voorgaande jaren had ontdekt. Naast oude getrouwen als John Hiatt, Robert Cray, Wilco, Chris Smither – allemaal artiesten die vaak op initiatief van Spotify aan mijn playlist worden toegevoegd omdat de algoritmes mij beter lijken te kennen dan ik mezelf ken.

Een paar verrassingen kwam ik ook tegen. Zoals de Londense singer-songwriter Naima Bock. Haar bijzondere stem en eigenzinnig gearrangeerde folk op haar album Giant Palm betoverden me, net als  Oumou Sangaré uit Mali (Timbuktu). Goed dat Spotify me herinnert aan hun bestaan. Ik stuitte ook op een paar vreemde eenden in de bijt: Daniel Romano, Erin Costelo, The Smile. Artiesten die ik wel ken, maar waarvan ik me niet kan herinneren er veel naar geluisterd te hebben. Zou Spotify me zelfs in mijn allereigenste jaaroverzicht naar nieuwe paden willen leiden?

Ik lees op internet dat sommige columnisten kritisch zijn over hoe Spotify Wrapped de sociale media helemaal inpakt. Volkskrant-columnist Lisa Bouyeure maakt zich bijvoorbeeld boos over de manier waarop het digitale cadeautje ‘iets wat zo ontroerend, lustopwekkend, sfeerverhogend of intens kan zijn als muziek wordt platgeslagen tot statistiekjes over het consumeren van een product.’ Ook gruwt ze van de manier waarop mensen de statistiekjes slinks voor marketingdoeleinden inzetten.

Lisa heeft beslist een punt, maar mij gaat het om iets anders. Ik benader het meer als een bewuste muziekliefhebber. Hoe werkt deze feature op mij, wat maakt hem toch zo aantrekkelijk? Ik voel niet speciaal behoefte om de feitjes over hoeveel goeie muziek ik het afgelopen jaar beluisterde breed te delen op social media (mijn blog is mij genoeg). Maar ik merk wel dat Wrapped vooral heel slim inspeelt op de nieuwsgierigheid naar mezelf. Tijdens het uitpakken van het cadeautje leefde ik tussen hoop en vrees. Zou ik de muziekliefhebber zijn die ik dacht dat ik was? Of blijk ik iemand anders te zijn? Hoe kom ik uit dit zelfportret naar voren? De zoektocht naar het antwoord op die vraag bleek niet te weerstaan.

Echter dan de werkelijkheid

Afgelopen zaterdag was ik voor de 6e of 7e keer te vinden op het jaarlijkse americana-festival Ramblin’ Roots in het Utrechtse muziekpaleis TivoliVredenburg. Ramblin’ Roots, de opvolger van het roemruchte Blue Highways, presenteert in vier zalen 18 acts die samen een mix van folk, country, blues en soul ten gehore brengen. En al is de line-up vanwege corona de afgelopen jaren iets bescheidener en minder Amerikaans, het festival heeft voor mij nog altijd een magnetische aantrekkingskracht.

Ik vroeg me af – als onderdeel van de never-ending zoektocht naar mijn eigen smaakontwikkeling –  waarom dat eigenlijk zo is. Waar komt mijn liefde voor de americana vandaan en waarom is die tot op de dag van vandaag blijven bestaan? En is er iets over te zeggen dat niet alleen voor mij geldt, maar ook voor al die andere liefhebbers die in een soort bedevaart jaarlijks naar Ramblin’ Roots komen?

Het is meestal niet gemakkelijk om te zeggen waarom je van een bepaald genre houdt. Onze muziekvoorkeuren zitten onzichtbaar in onszelf verborgen. Muziek laat zich sowieso slecht beschrijven. Het gaat om iets intuïtiefs en raadselachtigs. Wat ik wel kan zeggen is wanneer en hoe mijn liefde voor americana is ontstaan.

Het was 1975. Ik was 12, zat net op de middelbare school en de radio zond wekelijks ‘specials’ uit. Dj’s als Theo Stokkink of Vincent van Engelen besteedden een heel uur lang, soms in een serie van meerdere afleveringen, aandacht aan één artiest of één groep. Een openbaring, je hoorde nu eens niet de bekende liedjes uit de hitparade, maar werk van serieuze albumartiesten die vaak 5 of 10 jaar eerder furore hadden gemaakt, zoals Stevie Wonder, Van Morrison en Jimi Hendrix.

Die uitzendingen lieten mij kennismaken met verloren gewaande schatten die exclusief voor mij leken te bestaan. Ze staan nog steeds in mijn geheugen gegrift. De meeste indruk maakten misschien wel de specials over The Band, Bob Dylan en Crosby, Stills, Nash & Young. Allemaal artiesten die diep putten uit de rijke Amerikaanse muziektradities.

De onbekende steden, streken en mensen in hun liedjes spraken zoveel meer tot mijn verbeelding dan wat ik om me heen zag in de aangeharkte betonnen slaapstad waarin ik opgroeide. De muziek was meer ‘echt’ dan de realiteit van mijn eigen leven. En ik kon helemaal in die verhalende liedjes verdwijnen, ik waande me in het ruige landschap aan de overkant van de oceaan. Ze drukten een tijdloze waarheid uit. Denk aan A Hard Rain’s Gonna Fall (Dylan), The Night They Drove Old Dixie Down (The Band) of Almost Cut My Hair (CSNY).

Ook hedendaagse americana zoals die van Birds of Chicago (American Flowers) of Cassandra Jenkins (Hard Drive) heeft voor mij die kwaliteiten. Mijn liefde voor het genre komt voort uit een verlangen naar een wereld met een betekenisvol verhaal. Ik vind het mooi als muziek niet zozeer een herkenbaar fragment uit de werkelijkheid presenteert, maar iets groters, iets waar de realiteit geen vat op heeft. Een echte wereld ver verwijderd van spreadsheets, algoritmes en deadlines, mode en social media. Dat is wat mij elk jaar naar Ramblin’ Roots trekt. Herkenbaar, ook voor jou?

A Lucky Guy

Als popfan dicht je je muziekhelden gemakkelijk bovenmenselijke kwaliteiten toe. Je bewondert ze niet alleen als muzikanten en liedjesschrijvers, maar verwacht onwillekeurig dat ze in hun privéleven qua levenskunst ook boven gewone stervelingen verheven zijn. Op die valkuil betrapte ik mezelf deze zomer tijdens het lezen van Last Chance Texaco, de vorig jaar verschenen autobiografie van Rickie Lee Jones.

De Amerikaanse singer-songwriter (1954) verhaalt daarin smakelijk en swingend over de hoogte- en dieptepunten in haar leven en loopbaan. Vanaf haar vroege jeugd tot de onverwachte jazzy wereldhit Chuck E.’s in Love en het debuutalbum waarmee ze in 1979 in één klap haar naam vestigde, tot en met de (professionele) inzinkingen die ze in de jaren daarna doormaakte voordat ze weer opkrabbelde met sterke platen als It’s Like This (2000) en Balm in Gilead (2009).

Last Chance Texaco is een fascinerend en ongewoon popboek. Geen evenwichtige popbiografie zoals een journalist met een mengeling van bewondering en een zekere afstandelijkheid zou kunnen schrijven. Ook geen glad verhaal dat een artiest met hulp van een ghost writer publiceert om het eigen imago op te poetsen of bij te stellen.

Wat is deze autobiografie wel? Dat vroeg ik me tijdens het lezen een aantal keren af – en dat bedoel ik niet als diskwalificatie, het boek is eerder even ongrijpbaar als de artieste zelf. Is dit vooral bekentenisliteratuur vol pikante onthullingen? Of is het in de eerste plaats bedoeld als een dienst aan de fans, die immers nooit genoeg van hun idool kunnen krijgen? Of is het Jones’ doel om een aantal dingen recht te zetten en haar eigen plek in de popgeschiedenis te claimen?

Waarschijnlijk van dat alles allemaal een beetje. Jones klapt een paar keer uit het bed over haar minnaars van weleer (Tom Waits, Dr. John, Lowell George), heeft een paar appeltjes te schillen met deze of gene in de muziekbusiness en deelt diverse pluimen uit aan collega’s en vrienden. Voor de fans toont ze de real-life inspiratiebronnen van soms raadselachtige nummers als Coolsville, Last Chance Texaco en Skeletons. Ook maakt ze zich boos over de manier waarop de muziekpers haar en andere vrouwelijke artiesten behandelt.

Maar dit alles zijn bijkomstigheden. In de kern is dit een verhaal over de doorwerking van een moeilijke jeugd – en over de kracht van muziek. Jones groeide op in wat je een probleemgezin zou kunnen noemen. Haar moeder werd opgenomen in een weeshuis nadat de instanties haar moeder ongeschikt hadden bevonden als ouder. Haar vader, zoon van een eenbenige varieté-artiest, was een muzikale en verslavingsgevoelige man van twaalf ambachten, dertien ongelukken. Afwezige ouders, onderlinge spanningen tussen de kinderen en constante verhuizingen leverden bij de jonge Rickie Lee vooral een onbedwingbare zwerflust op.

Het boek staat vol schrijnende situaties. Bijvoorbeeld hoe de tiener Rickie Lee wegloopt van huis en bij terugkomst door haar moeder met afwijzing wordt begroet. En toch worden de ouders in het boek nooit veroordeeld. Het woord verwaarlozing valt nergens. Maar het schemert op elke pagina tussen de regels door.

Ondertussen is Last Chance Texaco ook een ode aan de Muziek. Want in dat getroebleerde gezin wordt naar hartelust gezongen en gemusiceerd. En de ontdekking van haar zangtalent is voor Rickie Lee een serieuze uitweg uit de misère. En een uitlaatklep. Dat wordt de lezer duidelijk als ze uitlegt hoe haar ervaringen verwerkte in liedjes die haar moesten verzoenen met haar demonen.

Dat succes en roem je niet altijd kunnen beschermen tegen demonen uit het verleden, dat wordt ook duidelijk. Op het hoogtepunt van haar succes wordt Jones bijvoorbeeld tijdens een optreden bevangen door onzekerheid door één onbegrijpelijke kreet uit het publiek. En een enkele negatieve recensie weet ze decennia later nog moeiteloos uit haar geheugen op te diepen.

Uit deze episodes komt uiteindelijk ook de ware bedoeling van het boek naar voren. Door haar levensverhaal te delen wordt Rickie Lee’s eenzaamheid verlicht en haar trauma’s verhelderd. Daar is het allemaal om begonnen – bewust of onbewust. Net als haar werk biedt Last Chance Texaco op zijn eigen, indirecte manier een blik in een trotse en kwetsbare ziel die troost en aandacht zoekt. Wij popliefhebbers danken er een rijk oeuvre aan.

“He used to walk with me

He used to talk to me

See, we have these secrets

That no one else could hear

Well, he’s not the only one

No, no not the only one

But what happens to them?

Do they matter?

Do they disappear

Into a lonely girl?

Now I’m a lonely girl

I want somebody with me in the world”

[…]

I’ll cry awhile

But when I wake up

Tomorrow is a new day

I’m a lucky guy

Hey, I’m a lucky guy

Real, real lucky guy

Hey, I’m a lucky guy”

A Lucky Guy (Pirates, 1981)

Een goeie houding

Onlangs zag ik een grappig filmpje van de Spaanse straattheatergroep PuntMoc (kijken vanaf 12:07), die in pantomime een reeks muziekstijlen uitbeelden. Soms moet je iets langer kijken, maar meestal kun je snel de bedoelde muziekstijl afleiden uit hun gebaren. Puur op basis van visuele informatie dus, zonder geluid. Het deed me beseffen hoe belangrijk de bewegingen, houdingen en gezichtsuitdrukkingen van muzikanten zijn.

Zelf groeide ik op in de jaren 70, een periode waarin de technische mogelijkheden van geluidsstudio’s al snel tot in de hemel reikten. Nog voordat ik ooit een band of artiest in levenden lijve zag, had ik al heel veel fraai geproduceerde muziek beluisterd. Het gevolg was dat ik en mijn generatiegenoten popmuziek voornamelijk met de oren tot ons namen. Het kwam zover dat de kwaliteit van popbands werd afgemeten aan de mate waarin ze het geluid van de lp op het podium perfect konden reproduceren – waanzinnig.

De afgelopen corona-tijd heeft ons weer laten inzien dat muziek in de kern nog steeds gaat om optreden, een performance geven. Wat hebben we het gemist, artiesten die voor hun publiek staan en iets creëren dat op geen enkele manier reproduceerbaar is, iets dat alleen in het moment bestaat. Iets ook dat met al onze zintuigen wordt beleefd, niet alleen met onze oren. En – met ons hele lichaam.

Headbangen (metal), nonchalant genieten (jazz), weidse armgebaren (musical), synchrone danspasjes en brede smiles (soul en disco), stoer zwaaien met microfoonstandaards (rockers), drukke handchoreografie (hiphop), zelfs de introverte blik omlaag bij shoegazers – we merken nu weer hoezeer dat allemaal bij het theater van de popmuziek hoort – misschien wel het wezen ervan uitmaakt.

Hussel de genres en de poses maar eens door elkaar. Metalfans die kekke soulpasjes maken. Jazzcats die met microfoonstandaards jongleren. Singer-songwriters in houthakkersshirts die theatraal neerknielen en hun ogen naar de hemel opheffen. Je ziet meteen dat er iets niet klopt. Zonder de juiste poses is de popmuzikant verloren, want: ongeloofwaardig. De popartiest moet behalve muzikant dus ook een acteur van het zuiverste water zijn. Maar er is wel een verschil. De artiest moet iemand zijn die acteert vanuit zijn of haar authentieke zelf. Want de lichaamshouding is niets minder dan een levenshouding.

Als toetje om na te genieten van deze overpeinzing een act van een man die als popmuzikant en podiumdier volledig autodidact was en als theatrale persoonlijkheid zijn gelijke niet kende.

Het mooiste dialoogliedje

Schrijvers in de Oudheid en de Middeleeuwen waren dol op de dialoog. Bijvoorbeeld in filosofische teksten over uiteenlopende onderwerpen – van liefde en politiek tot geloof en troost in tegenspoed – zoals in Plato’s Dialogen. De samenspraak was het literaire middel bij uitstek om een bepaald vraagstuk van alle kanten af te pellen om er meer inzicht in te krijgen. En in toneel en theater gebeurt het vandaag de dag nog steeds zo.

Hoe zit dat eigenlijk met popliedjes? Zitten daar ook zulke bijzondere dialogen in? De meeste popsongs zijn in essentie juist monologen: een ‘ik’ die het woord richt tot een ‘jij’ of tot een anonieme luisteraar. Denk aan talloze liefdesliedjes en andere nummers waarin de artiest zijn of haar hart uitstort. Toch zijn er wel degelijk uitzonderingen op de regel.

De bekendste van die uitzonderingen is waarschijnlijk Hey Joe, in de uitvoering van Jimi Hendrix uit 1965. Deze murder ballad is helemaal gebouwd rondom de dialoog, met een aangever en een afmaker. Elk couplet begint met de vraag van een onbekende aan de hoofdpersoon: ‘Hey Joe, what you doin’ with that gun in your hand?’ Het zijn Joe’s antwoorden die het verhaal van de overspelige vrouw en de tragische afloop stukje bij beetje duidelijk maken.

Een verwante track is Cocaine in My Brain, een dikke hit uit 1976 van reggae-artiest Dillinger. De openingswoorden zijn een grappige variant van Hendrix’ klassieker: ‘Hey, Jim, I want to ask you something, I want you to spell something for me Jim’. Hier is het nieuwkomer John die met zijn vragen als aangever fungeert, zodat de doorgewinterde Newyorker Jim voor ons de beroemde stad op geheel eigen wijze kan herspellen.

Een ander fraai voorbeeld van een dialoog-popsong: Dire Straits’ Romeo & Juliet. Frontman Mark Knopfler spiegelt zijn eigen romantische ervaringen aan die van bekende personages uit Shakespeare’s toneelstuk en de musical West Side Story. De woorden die de hooghartige Juliet en de arme Romeo met elkaar wisselen geven deze melancholieke klacht een ongekend beeldende kwaliteit.

Bob Dylan put in The Ballad of Frankie Lee and Judas Priest (John Wesley Harding, 1967) uit een nog oudere traditie. Als een middeleeuwse troubadour wisselt hij verhalende passages over de lotgevallen van twee bevriende zwervers met tegengestelde karakters af met stukjes dialoog. In dit geval is de samenspraak zo raadselachtig dat de luisteraar zich blijft afvragen wat je uiteindelijk aan moet met de expliciete moraal – dat je nooit ergens moet zijn waar je niet thuishoort – en dat is misschien ook wel de bedoeling van de enigmatische zanger.

Mijn favoriete dialoogliedje voor vandaag? Een nummer dat eruit springt omdat de zanger twee mensen hartstochtelijk met elkaar laat discussiëren over zaken die de kern van het leven vormen. In Father & Son van Cat Stevens staan een vader en een zoon – beiden vertolkt door de zanger, de eerst in het lage en de tweede in het hoge register – onverzoenlijk tegenover elkaar.

De vader preekt berusting en behoedzaamheid, wil de zoon beschermen tegen teleurstellingen. Die zoon is klaar met luisteren, wil zelf het leven ontdekken. Beiden zitten vast in hun eigen waarheid en willen door de ander begrepen te worden. En zo blijven ze beiden alleen op hun eiland. Dit nummer heeft geen expliciete moraal nodig, het doet je de tragiek voelen zonder die erin te wrijven. Heel simpel. Gewoon door twee mensen met elkaar te laten praten.

Ken je meer mooie dialoogliedjes? Laat het weten in het dialoogvenster hieronder!

Het koelste liedje

Welk popliedje kan ons het best verkoelen tijdens een hittegolf?

Wat kun je doen wanneer het kwik hoog oploopt, zoals nu, en de hitte als een zware deken op je drukt? Misschien kun je soelaas vinden in een ijsje of een koud biertje, of een luchtwerveling uit een ventilator. Maar mogelijk kan ook de popmuziek, net als in zoveel andere moeilijke situaties, hier iets betekenen. Welk liedje brengt de verkoeling waar we nu zo’n behoefte aan hebben?

Het eerste probleem waar ik tegenop loop: zodra ik denk aan koele liedjes, denk ik meteen aan hitte, en aan nummers die hitte oproepen. Fight the Power van Public Enemy uit 1989 is er zo een. De track is prominent aanwezig in de soundtrack van Do the Right Thing van Spike Lee, een film over loeiheet New York waarin de interraciale spanningen steeds hoger oplopen en waarbij je als kijker ook meteen zweetdruppeltjes op je voorhoofd krijgt.

(meer…)

De ultieme vakantieplaylist voor het hele gezin

Toen onze kinderen nog klein waren brandde ik ter voorbereiding van een buitenlandse vakantie vaak een paar cd’s met mp3’tjes met favoriete nummers van mijzelf en de Vrouw. Elke cd bevatte 50 tot 60 nummers, dus daar was iedereen in de auto onderweg een flinke tijd zoet mee. En het bijzondere is: het menselijk muziekgeheugen zorgt ervoor dat we al meezingend, -wiegend en -klappend mooie herinneringen verzamelen voor later, als elk van ons die liedjes weer eens terughoort.

Inmiddels zijn onze dochter en zoon respectievelijk 19 en 16. Ze gaan nog mee op vakantie, maar er wordt eerst onderhandeld over de duur en de bestemming. En over de muziekkeuze tijdens de lange rit. Gelukkig is er nu Spotify. Daarmee kun je gemakkelijk van tevoren een kilometerslange vakantieplaylist samenstellen die straks met hulp van Bluetooth of een kabeltje uit de speakers komt.

(meer…)

Suzanne Vega en de richting van de tijd

Afgelopen woensdag zag ik Suzanne Vega in het Utrechtse muziekpaleis TivoliVredenburg. Ik ben fan vanaf het uitkomen van haar titelloze debuutalbum in 1985. Nummers als Marlene on the Wall, Luka, Small Blue Thing, ik heb ze in mijn studententijd grijsgedraaid. En daarom was het concert van eergisteren deels een reis terug in de tijd.

Het werk van de Newyorkse singer-songwriter sloeg destijds in als een bom, als je dat tenminste van zulke intelligente, zacht gezongen liedjes kunt zeggen. In elk geval had ze meteen grote invloed op andere artiesten, zoals haar landgenotes Melissa Etheridge en Shawn Colvin en in ons land Nits-frontman Henk Hofstede. En hoewel ze altijd interessante muziek is blijven maken, zijn Vega’s hoogtijdagen beperkt tot de helft van de jaren 80, zodat ik afgelopen week opvallend veel mensen tegenkwam die nog nooit van haar hadden gehoord.

(meer…)

De muziek van mijn broer

De voorgaande weken heb ik mezelf losjes verdiept in de ontwikkeling van mijn eigen muzieksmaak. Met het idee dat ik andere mensen hiermee zou kunnen inspireren om hetzelfde te doen. Ik vond het een interessante – en ook enigszins weemoedig stemmende – exercitie. Een trip down memory lane en tegelijk een poging om de soms zinloos lijkende toevalligheden van een leven (lees: mijn leven) betekenis te geven.

Ik schreef over de muzikale invloed van vrienden, van mijn vader, van mijn moeder. Over een andere influencer – waarschijnlijk de belangrijkste – mijn oudere broer Wim, schreef ik al eerder. Ik ga die blog van twee jaar geleden hier niet herhalen, maar ik grijp deze gelegenheid wel graag aan om een pijnlijke omissie goed te maken. Mijn broer bracht mij namelijk niet alleen in contact met Lou Reed, David Bowie, John Coltrane en JJ Cale, maar ook met een groep muzikanten die sindsdien voor altijd in mijn hart zitten: The Allman Brothers Band.

(meer…)

Het mooiste liedje voor onder de douche

Vanwege de toenemende droogte maakt waterbedrijf Vitens zich zorgen over afnemende drinkwatervoorraden. In een recente nieuwsbrief vragen ze hun klanten onder meer om korter te douchen. Van gemiddeld 8,4 naar maximaal 5 minuten – dat bespaart ruim 27 liter per douchebeurt.

Om korter te douchen geeft Vitens de tip om een favoriet muziekje van maximaal 5 minuten op te zetten vlak voordat je de eerste waterstralen over je heen laat kletteren – en eronderuit te stappen zodra de muziek stopt. Een slim advies nu steeds meer mensen met de huidige draadloze speakertjes elk gewenst liedje via streaming ook in de badkamer kunnen afspelen. Ik vroeg me af: wat zou in dit geval het ultieme doucheliedje zijn?

(meer…)