Ben ik te lang te naïef geweest? Heb ik altijd door een roze bril naar de popmuziek gekeken? Vanaf mijn jeugd zag ik de popmuziek namelijk als de uiting van een bijzondere zielsverwantschap tussen artiesten en hun publiek, die door onzichtbare muziekdraden met elkaar verbonden waren. Ik was er ook van overtuigd dat het puur de creativiteit van geniale artiesten was die de koers van de popgeschiedenis uitzette.
Tot voor kort dus. Want ik las een boek dat mij een veel ‘genuanceerdere’ kijk op de zaak gaf: Dutch Mountains, van Peter Voskuil. Met de ondertitel van deze fraai geïllustreerde turf (730 blz.), ‘Het ultieme standaardwerk over de Nederlandse platenindustrie’, is geen woord te veel gezegd, want het relaas beslaat zo’n beetje de hele twintigste eeuw, tot het moment dat de muziekbusiness begin deze eeuw door internet ingrijpend veranderde.
Dutch Mountains gaat natuurlijk over de pieken en dalen in de carrières van artiesten als Rob de Nijs, The Golden Earring, De Zangeres Zonder Naam, Doe Maar, Marco Borsato, Bløf en vele anderen, gelardeerd met fraaie anekdotes. Maar je komt vooral veel te weten over de werking van de platenbusiness: contracten, pluggers, radio-formats, dj’s, studiobazen, distributiedeals, importconstructies, licenties, imagocampagnes en nog veel meer. Een doorwrochte blik achter de schermen dus.
En daarmee werden mij tamelijk wreed de ogen geopend: alle muziek waar we in Nederland vanaf de jaren 60 naar hebben geluisterd, blijkt voor een aanzienlijk deel te zijn bepaald door platenbonzen en marketeers, en niet door artiesten. Wat er op de radio gedraaid werd, wat aandacht kreeg in de media, wat er überhaupt wel en niet op de markt verscheen, hoeveel we ervoor moesten betalen, welk imago een artiest had – de industrie zat erachter. Artistieke kwaliteit speelde bij dit alles echt geen doorslaggevende rol – de verwachte rendementen wel.
Het boek laat zelfs zien welke impact grote economische bewegingen op de muziek kunnen hebben. Zo blijkt de artistieke stilstand in de jaren 80-pop – je weet wel, die fatale combi van synthesizers, galmende drumcomputers en vals pathos – samen te hangen met de sterke concentratie van marktpartijen in de muziekindustrie in dat tijdvak. Belangrijk, zo’n verklaring – want af en toe heb je iets nodig dat het onbegrijpelijke begrijpelijk maakt.
Maar al met al, dat is duidelijk, keerde ik beroofd van enkele illusies terug uit de Dutch Mountains. Sadder and wiser. Maar hé, een echte fan kan wel een beetje waarheid aan. Verbeelding is tenslotte belangrijker dan feiten. Ik denk dat het in werkelijkheid heel anders zit, namelijk dat niet de popliefhebbers, maar de platenbazen naïef waren. Zij dachten wel dat ze aan de touwtjes trokken, maar in feite waren zij de poppetjes, die via onzichtbare draadjes werden aangestuurd door de artiesten én de fans – met als doel die bijzondere band tussen hen tot stand te brengen. En dat hebben die platenbazen dan ook keurig gedaan.