Month: juni 2023

Wat moet je met progrock?

Wat moet je met progrock? Een gekke vraag eigenlijk, als je erbij stilstaat. Want je luistert naar Camel en King Crimson of je luistert er niet naar, je houdt van Yes en Genesis of je houdt er niet van. Klaar. Over smaak valt niet te twisten.

Zegt men.

De werkelijkheid is net wat ingewikkelder. Je muzieksmaak is niet alleen van jezelf. Met je smaak toon je ook aan anderen wie je bent – en wie je niet bent. Hou je van house en techno, dan hoor je waarschijnlijk niet bij de groep folkliefhebbers. Ben je een metalfan, dan ben je een ander soort mens dan een R&B-fan – en andersom. En wat daar nog bij komt: sommige identiteiten zijn cooler dan andere.

Progrock is nooit erg cool geweest. Niet in de jaren 60, toen het ontstond, met bands als The Soft Machine en Pink Floyd, en ook daarna niet. Het genre werd vaak echt verguisd. Het was te moeilijke muziek met te pretentieuze teksten, te ver uitgesponnen nummers, geproduceerd door nerdy mannen met te veel synthesizers en de sex appeal van een lantaarnpaal. Je was – en bent – als progfan echt niet cool.

Ik beken dat ik altijd ambivalent tegenover progrock heb gestaan. Als tiener in de jaren 70 luisterde ik vooral naar Neil Young, Elvis Costello, Stevie Wonder en Joni Mitchell, maar ondertussen ook naar Solution, Pink Floyd en Camel. Van Gentle Giant had ik zelfs verschillende albums in de platenkast staan – al kwam ik daar niet rond voor uit.

Een tijdje geleden besloot ik eens wat dieper in de ontwikkeling van mijn eigen muziekvoorkeuren te duiken. Ik vroeg me toen af: blijft progrock mijn guilty pleasure, of is dit het moment om het genre een tweede kans geven en daar dan ook eindelijk maar eens rond voor uit te komen?

Op zoek naar antwoorden op deze belangwekkende vragen las ik het vorig jaar verschenen Bombastisch, ondansbaar en weergaloos van Fred de Vries en Siebe Thissen. Dat bleek een goed idee, want dit muziekboek is niet alleen gericht op de doorgewinterde progrockfan maar ook op de breder geïnteresseerde popliefhebber.

De Vries (1959, journalist, voormalig correspondent voor de Volkskrant in Zuid-Afrika) en Thissen (1960, filosoof en historicus) zijn dikke progrockfans uit de tijd dat de progressieve rock meestal nog ‘symfonische rock’ werd genoemd. Ze kennen elkaar sinds hun jeugd in Rotterdam en combineren in het boek hun liefde voor het genre met de prettige ironie van de rijpere popliefhebber, wat onder meer tot uiting komt in zeer leesbare anekdotes die mijn eigen ontdekkingsreis in de popmuziek in herinnering brengen.

Belangrijker nog is dat De Vries en Thissen met hun zeer persoonlijke keuze van 25 belangrijke progrockalbums het hele genre tussen neus en lippen door herdefiniëren en uitbreiden. Want hun lijstje bevat naast voor de hand liggende klassiekers als The Yes Album (Yes) en Nursery Cryme (Genesis) onder meer ook het titelloze debuut van Roxy Music en Metal Box/Second Edition van Public Image Ltd., de band van ex-Sex Pistol Johnny Rotten.

Roxy Music en Public Image, is dat progrock? hoor ik mensen denken. In de ogen van De Vries en Thissen wel. De ondertitel van het boek luidt niet voor niets: ‘Hoe progressieve popmuziek in de jaren zeventig alle conventies doorbrak (en ons het universum leerde begrijpen).’ Onder die ironische overdrijving zit een serieuze ondertoon. Net zo serieus als het genre zelf.

De schrijvers focussen op het tegendraadse van de progrock, op de wil van de muzikanten om bestaande structuren te doorbreken. Ook Brian Eno behoort tot deze progrockfamilie, net als en Einsturzende Neubauten en Pere Ubu. Niet de lange haren, de synthesizerkastelen, de ingewikkelde ritmewisselingen of het gebrek aan sex appeal is het wezenskenmerk van de progrockers, nee, het is hun hang naar avontuur, hun drang om muzikale en tekstuele grenzen op te zoeken en overschrijden.

En zo geeft Bombastisch, ondansbaar en weergaloos een uitstekend antwoord op de vraag wat je met progrock moet. Het boek doet je met nieuwe oren luisteren naar deze letterlijk buitengewone muziek. En daar was ik nou net naar op zoek.

Tekstregels die prettig blijven plakken

Soms heb ik een beetje genoeg van de clichés waarmee we gewend zijn ons door het leven te slaan. Uitspraken als ‘mensen kunnen elkaar niet veranderen’, ‘achterom helpt kijken niet’, ‘alles uit het leven willen halen’ en ‘in het nu durven leven’. Waarschijnlijk is het vooral het dwingende en onwrikbare karakter van deze succesvolle levensspreuken dat me tegenstaat. Ik krijg er een soort claustrofobie van.

Als tegenwicht koester ik tekstregels uit popliedjes die op een prettige manier blijven plakken en die me juist een gevoel van ruimte geven. Soms zijn dat zinnen die een bepaald inzicht geven over de wereld, over mijzelf en mijn medemensen, iets waardoor ik me opeens helemaal verzoen met de werkelijkheid. Soms is dat een tekstregel die iets beschrijft dat ik herken maar zelf niet onder woorden kan brengen, zoals The First Cut Is The Deepest, waarover ik al eens schreef.

Soms zijn het ook tekstregels die er juist uitspringen door hun onnadrukkelijkheid. Ze lijken achteloos in het liedje geworpen te zijn of er zelfs toevallig, zonder vooropgezet plan, in terecht te zijn gekomen. Er is niet naar gezocht, ze zijn gewoon gevonden, als een schelp op het strand. En daarom zijn ze des te mooier.

Vaak wijken zulke zinnen af van de taal die we normaal in popliedjes aantreffen. In de titelsong van zijn beroemde album Graceland (1986) zingt Paul Simon bijvoorbeeld: ‘My traveling companion is nine years old, he’s the child of my first marriage’. Deze uitleg doet eerder denken aan een reisverslag, geschreven voor een publiek van onbekenden, dan aan een songtekst.

Maar ondertussen onthult deze zin ook de gespannen situatie: een gescheiden vader neemt zijn zoon mee op reis naar het landgoed van Elvis Presley – hoe lang hebben ze elkaar al niet gezien, wat gaat er op deze gevoelige leeftijd in de jongen om – en wijst hem vanuit het vliegtuig op de glinsterende vormen van het water daar beneden in de bakermat van de blues. En dat beeld grift zich in je ziel – in elk geval in die van mij.

Singer-songwriter Cassandra Jenkins is een andere artiest die houdt van terloopse zinnen met plakkracht. De bezwerende muziek van de Amerikaanse heeft een verslavend uitwerking op mij. Terwijl haar folkachtige nummers voortkabbelen zonder te vervelen, werpt ze mij zinnetjes als strooigoed toe. In New Bikini: ‘My mom asked if I was ok / I said “Nothing to do about DNA”’, waarmee de zangeres in één keer vele eerdere conversaties tussen moeder en dochter oproept en ons een glimp gunt in de microkosmos van het gezin.

Paul Simon en Cassandra Jenkins bevinden zich met landgenoten als Todd Snider, Paul Westerberg en Bill Callahan in goed gezelschap. Hun mooiste achteloze popzinnetje komen mogelijk komende weken nog aan bod. Maar de meester in dit genre is wat mij betreft een artiest van eigen bodem: dichter-popartiest Spinvis – nom de plume van Erik de Jong (Spijkenisse, 1961).

In zijn teksten toont Spinvis een voorliefde voor gevonden voorwerpen. In zijn geval zijn dat taalvondsten, in letterlijke zin: alledaagse uitdrukkingen, dingen die we zeggen zonder er al te veel bij na te denken, clichés vaak. Maar hij plaatst die op inventieve manier in zijn liedjes, vaak tussen juist heel dichterlijke tekstregels. Zo krijgen de zo gewone zinnen onverwachte betekenis en roepen ze je op om daarbij te blijven stilstaan.

In Ik wil alleen maar zwemmen (Dagen van Gras, Dagen van Stro, 2005) zingt Spinvis na ‘Ik heb geen probleem en ik vind niemand raar / Alleen maar zien hoe je de trap oploopt’ het cliché-zinnetje: ‘Ik zit simpel in elkaar’. Een zin die we gemakkelijk in de mond nemen, meestal om een eigen mening of een eigen gedraging te rechtvaardigen, maar meestal ook zonder echt te beseffen hoezeer deze uitspraak de complexiteit van onze psyche reduceert, en waarschijnlijk ook zonder erbij stil te staan waarom we de behoefte voelen om dat te doen. Elke keer dat ik deze Spinvis zin hoor, denk ik daaraan. Met een gevoel van geluk. Tja, ik zit simpel in elkaar.