Sommige mensen hebben niets met Steely Dan. Ze vinden de complexe jazzy funkpop van Donald Fagen en Walter Becker koud en gevoelloos, en hebben het over ‘zielloos gefreak’. Nou vind ik het altijd moeilijk te begrijpen als mensen mijn muzieksmaak niet delen, maar in dit geval helemaal. Luister dan toch eens naar een nummer als Babylon Sisters, zou ik ze willen toeroepen.
Becker en Fagen, die al de naam hadden niet snel tevreden te zijn, sloegen bij de opnames van hun zevende studioalbum Gaucho (1980) een beetje door. Een lange stoet gerenommeerde sessiemuzikanten trok voorbij om de complexe composities van het tweetal in te spelen. Het al niet geringe opnamebudget werd fors overschreden. Het verhaal gaat dat zanger Donald Fagen in de studio in Los Angeles eindeloos aan de mix van openingstrack ‘Babylon Sisters’ bleef schaven en pas bij de 274e versie content was. Terug in zijn woonplaats New York hoorde hij toch nog een basnoot die hem niet beviel, waarop hij terugvloog naar LA om het ongerechtigheidje te repareren. Alsof zijn reputatie nog bewijzen nodig had.
Net als de rest van Gaucho ademt ‘Babylon Sisters’ decadentie. De tekst is cryptisch, stijlvol, levensmoe en vaag dreigend. Volgens sommige mensen gaat het over een man die een zwoele autorit langs de Californische kust maakt in het gezelschap van een of meer dames van lichte zeden en zich onderwijl realiseert dat hij te oud wordt voor dit soort oppervlakkige uitspattingen.
Een verheffende moraal is dan wellicht moeilijk te vinden, ‘Babylon Sisters’ is wel spannend vanaf de eerste tel. Het moet te maken hebben met de combinatie van het reggae-ritme met de fameuze shuffle van drummer Bernard Purdie. En met de manier waarop wrange, bluesy klanken steeds weer verrassend oplossen in harmonieuze akkoorden. En met de dreigend aanzwellende blazers, en met … nou ja, wat dan ook.
In de liedjes van Becker en Fagen hoor ik vooral het rusteloze zoeken naar een vorm, een stijl, die de zwaartekracht van het leven kan opheffen. Het personage in ‘Babylon Sisters’ houdt zichzelf willens en wetens voor de gek (‘Tell me I’m the only one’) en kijkt vanaf een peilloze hoogte op zichzelf neer. Het is weliswaar niet meer in de mode, maar ik vind deze superieure ironie een verademing tussen alle romantische clichés in de popmuziek .
In die 275e mix van ‘Babylon Sisters’ komt alle muzikale bezetenheid van Steely Dan eruit. Het nummer kan voor mij tippen aan de meest ontroerende passages van Mozart en Bach. Waar een ander bij Steely Dan misschien kilheid ervaart, hoor ik vooral liefde. En krijg ik kippenvel.
Midden jaren 90 werd hij bekend als frontman van Skik. Hij maakte speedpunk, rootsrock en als soloartiest vanaf 2006 vooral blues, folk en country, vermengd met vleugjes Beatles en Bach. Zijn stem werd geleidelijk aan toegankelijker, minder knauwend, en hij ontwikkelde hij zich ook tot producer van andere artiesten. En het belangrijkste – als singer-songwriter voelt Daniël Lohues (Emmen, 1971) zich duidelijk steeds comfortabeler in zijn eigen oplossing voor een fundamenteel pop-probleem.
Zoals alle niet-Engelstaligen zijn wij als Nederlanders altijd tot op zekere hoogte vreemdelingen in de rock & roll. De muziek zelf is vrijwel overal op de planeet onmiddellijk te begrijpen, maar van de taal waarin die liedjes doorgaans worden gezongen – het Engels – ontgaan ons vele nuances. Voor artiesten levert dat een lastige spagaat op. Ze moeten de clichés en het idioom van een vreemde taal imiteren om mee te kunnen doen met het grote spel. Maar tegelijkertijd zweren we in de popmuziek bij authenticiteit. En hoe kun je jezelf zijn als je druk bezig bent een ander na te doen?
De oplossing is natuurlijk: zingen in je moerstaal. De taal die je tot in je haarvaten kent, in alle finesses, zelfs zonder dat je je daarvan bewust hoeft te zijn – kortom de taal waarin je thuis bent. Die keuze leverde ons al klassieke Nederpop op van Raymond van het Groenewoud, Doe Maar,
Ook Lohues begon ooit met liedjes in het Engels, tot een bekrompen Bussumse werkgever hem eens vanwege zijn accent afwees. Het bracht de Drent als liedjessmid voorgoed terug bij zijn eigen variant van het Nedersaksisch – we
En niemand kan ons platteland bezingen zoals Lohues: een appelboom, een paasvuur, een weg tussen de velden, de zon die achter de bomen zakt. Kleine doodgewone dingen uit zijn woonomgeving in Erica, die tegelijk voor de luisteraar een heel universum oproepen. En het lijkt hem allemaal zo moeiteloos af te gaan, dat maakt het alleen maar mooier. Kijk