2025

Kippenvel – Kom terug

Begin september was ik bij een concert van Spinvis, in het Bostheater in Amersfoort. Een passende omgeving voor de band van liedkunstenaar Erik de Jong (Spijkenisse, 1961). Terwijl de schemering steeds dieper werd, hulden de podiumlampen de artiest en zijn band in feeërieke kleuren en kreeg het bos rondom ons iets geheimzinnigs.

Het was al de vijfde keer al dat ik Spinvis live zag optreden. Elke keer een verrassende ervaring, omdat de liedjes steeds een nieuw arrangement krijgen. De ene keer is dat het een sneller of trager tempo, de andere keer blijkt de instrumentatie en soms zelfs de structuur van coupletten en refrein veranderd te zijn.

Wat blijft, is de poëtische kracht van de liedjes, die je stil kan maken en ontroeren. Een van de mooiste Spinvis-nummers is voor mij Kom Terug (vergeet niet te klikken).

Het lied begint met een repeterend synthesizer-loopje, een licht overdreven eighties-geluid zoals Spinvis dat graag af en toe gebruikt. De ritmesectie valt in, ook een wat vierkant drumgeluid, zonder echte groove. Waar gaat dit heen? Maar dan komt de trein op gang en Spinvis zingt jou toe in wat raadselachtige, korte zinnen, steeds in de gebiedende wijs.

Elke zin roept een beeld op dat meteen ook vragen oproep:

‘Gooi een steen naar de dag, zo ver als je kunt’ – Is de dag iets waartegen je je moet verdedigen? Iets dat je op afstand moet houden, als een roofdier? Of is de dag een slapende reus die je alleen met een steen kunt wekken?

‘Spoel het zout van je huid’ – Ben je in zee geweest? Ben je een vis – of misschien een zeemeermin? Of is het zout een metafoor voor de vermoeienissen van de dag die je achter je moet laten?

‘Doof het vuur’ – Is het een kampvuur of gaat het om een vuur dat niet helemaal mag uitbranden? Of is er een brand die schade dreigt aan te richten? Gaat het om een innerlijk vuur dat gedempt moet worden?

‘Volg het spoor dat er ligt’ – Wat voor een spoor is dit, zijn het de voetstappen van iemand die jou voorging? Of gaat het om een pad dat je voor je ziet om zelf af te lopen?

‘Zoek niet wat er nooit meer is’ – Ik heb het gevoel dat deze zin bij de vorige hoort, en dat dit na alle raadsels eindelijk een antwoord is: de zanger nodigt ons uit om niet achterom te kijken maar steeds verder te gaan, onze eigen intuïtie volgend.

En zo gaat het lied verder, met die rondcirkelende synthesizer-melodie en die bezwerende woorden die je langzaam in een soort trance brengen. Over zand dat je uit je haar wast, tranen die je drinkt, ogen die je van je kind erft, een geheim hart dat je koestert. De zinnen zijn niet logisch met elkaar te verbinden, het zijn ongelijkvormige en veelkleurige kralen die door de muziek aan elkaar worden geregen. Je mag zelf de associaties maken.  

En zonder overgang verandert het couplet opeens in een refrein, dat een paar keer wordt herhaald:

“Reis ver, drink wijn, denk na / Lach hard, duik diep / Kom terug.”

Dit is voor mij het moment waarop de verwondering plaatsmaakt voor ontroering, een gevoel van troost. Omdat er iemand is die, nadat je zo ver weg bent geweest en veel hebt meegemaakt, uitdagingen bent aangegaan, grenzen hebt verlegd, dat er dan blijkbaar iemand is die tegen je zegt ‘kom terug’. Ergens is een thuis waar iemand naar je vraagt.

Kom Terug is een van Spinvis’ signature songs, afkomstig van Tot ziens, Justine Keller, 2011. Het ontbreekt eigenlijk nooit op zijn setlist. Ook begin september, in het Bostheater, speelde hij het. Ik zat tussen een paar honderd andere mensen te luisteren, tussen de bomen, de hemel die langzaam verduisterde. Ik reisde mee, ik dacht na, ik lachte (niet hard maar zachtjes, vanbinnen), ik dook diep en kwam terug. Kippenvel.

Jacuzzi of obsessie?

Na mijn blogpost over Prefab Sprouts jubilerende album Steve McQueen besloot ik nog even te blijven hangen in de rijke wereld van frontman Paddy McAloon (County Durham, 1957). Een week lang lag ik in een soort muzikale jacuzzi, badderend tussen de 10 briljante studioalbums die de Britse singer-songwriter tussen 1984 en 2013 uitbracht.

Of was het misschien meer dan een ontspannend en luxueus bad? Het bleek namelijk niet gemakkelijk om mezelf los te weken van Prefab Sprout. De complexe liedjes, met invloeden uit rockabilly, folk, soul en musical, werden bij herhaald beluisteren echte oorwurmen. En de ernst en speelsheid in McAloons teksten intrigeerden me steeds meer. Mijn weldadige onderdompeling leek langzaam te veranderen in een milde obsessie.

Dat gevoel werd sterker toen ik op zoek ging naar het antwoord op een aantal prangende vragen over de band. Wat was er eigenlijk met Prefab Sprout gebeurd? Waarom leek de groep na de succesvolle albums Steve McQueen (1985), From Langley Park to Memphis (1988) en Jordan: The Comeback (1990) langzaam weg te zakken in de bijna-anonimiteit? En waarom verscheen er het laatste decennium nauwelijks nieuw materiaal?

De zoektocht leverde allereerst een verhaal op over de spanning tussen artistieke integriteit en de popbusiness. Want frontman en liedjesschrijver McAloon wilde wel commercieel succes, maar kon niet anders dan zijn hyperintelligente liedjes schrijven die te complex was voor de hitparade, zeker in Amerika, het land dat je als popartiest moet veroveren om echt door te breken. Bovendien knutselde de introverte perfectionist in de studio liever aan zijn composities dan dat hij ze promootte met een tournee.

Het verhaal over Prefab Sprout bleek ook te gaan over onze universele kwetsbaarheid. Vanaf de jaren 90 kreeg Paddy McAloon te kampen met verschillende gezondheidsproblemen die zijn gezichtsvermogen en gehoor ernstig aantastten. Het zegt wel iets over zijn gedrevenheid dat hij deze eeuw ondanks deze fysieke beperkingen indrukwekkende albums als Let’s Change the World with Music (2009), Crimson/Red (2013) en de akoestische versie van Steve McQueen uitbracht.

Tijdens mijn gegraaf in dit konijnenhol kwam ik ook terecht op Sproutology. Deze fanwebsite probeert zo’n beetje alles met betrekking tot Prefab Sprout en Paddy McAloon op één plek bijeen te brengen. Van T-shirts, B-kantjes van singles tot audioregistraties en foto’s van alle optredens en opnames van de band, aangevuld met biografische wetenswaardigheden en zelfs een tool om je eigen ranking van Sprout-songs te maken. Over obsessief gedrag gesproken.

De Dikke van Dale omschrijft obsessies als ‘gewaarwordingen en gedachten die iemand zodanig in beslag nemen, zich zodanig aan hem opdringen dat hij ze niet kwijt kan raken’. Met als synoniemen: dwangvoorstellingen, dwanggedachten, dwangverschijnselen. Een obsessie komt met andere woorden dicht in de buurt van een verslaving en duidt op controleverlies. Allemaal zaken die vooral negatieve associaties bij ons oproepen.

Toch zitten er in mijn ogen ook positieve kanten aan zo’n dwangmatige focus. Een obsessie richt de aandacht exclusief en langdurig op een bepaald aspect van het leven en weet het op die manier vaak zijn geheimen te ontfutselen. Dat is precies wat kunstenaars doen: ons op een nieuwe manier naar bekende (veronachtzaamde) gevoelens, gedragingen en situaties laten kijken.

Belangwekkende kunstenaars en hun werken vertonen dan ook vaak een vorm van ‘bezetenheid’. Denk aan boeken als Herzog (Saul Bellow) en De Toverberg (Thomas Mann) en aan films als Fitzcarraldo (Werner Herzog) en American Beauty (Sam Mendes). De hoofdpersonen van deze romans en films proberen de chaos in hun leven te bedwingen door zich volledig op één aspect te concentreren. Als lezers en kijkers krijgen we zo zicht op een diepere werkelijkheid die onder de alledaagse oppervlakte schuilgaat. Dus hoeveel waardevols zouden we niet missen als we geen obsessies hadden?

Vermoedelijk behoort ook Paddy McAloon tot die categorie dwangmatige kunstenaars. Zo werkte hij jarenlang vrijwel in zijn eentje aan ambitieuze studioprojecten zoals het nooit officieel uitgebrachte album Earth: The Story So Far, dat hij beschreef als een muzikaal universum over de hele geschiedenis van de mensheid. Ook de buitengewone kwaliteit van de muziek die hij wél uitbracht getuigt van een soort bezetenheid. Als popliefhebbers mogen wij daarvan de zoete vruchten plukken, wat een geluk. Dus check him out – en kijk zelf in welke mate je je jacuzzi in een dwangbuis wilt laten veranderen.

Albumverjaardag ◉ Prefab Sprout – Steve McQueen

albumcover van Steve McQueen van Prefab Sprout

De naam van de band was al vreemd: Prefab Sprout. Een spruit of kiem uit de fabriek, wat heeft dat met popmuziek te maken? Het plaatste de Britse band rond Paddy McAloon (1957) begin jaren 80 meteen apart.

En de liedjes pasten al even slecht bij de tijdgeest. Waar tijdgenoten als Duran Duran, Depeche Mode en The Human League een dansbare mix van powerpop en synth-pop produceerden, leken de melodieën en harmonieën van Prefab Sprout eerder schatplichtig aan Cole Porter, Burt Bacharach en Steely Dan. De teksten, speels en vol intrigerende verwijzingen naar personen en plaatsen, waren gevoelig en licht-provocerend tegelijk.

Vanaf debuutalbum Swoon was Prefab Sprout een lieveling van de muziekpers. De opvolger, Steve McQueen, vorige week 40 jaar geworden, werd bij verschijning zelfs vergeleken met klassiekers als Revolver (The Beatles), Notorious Byrd Brothers (The Byrds) and Pet Sounds (The Beach Boys). Frontman McAloon werd opgevoerd als het jaren 80-equivalent van Lennon & McCartney.

Terecht of niet? Anno 2025 heeft Steve McQueen in elk geval niet dezelfde status als genoemde albums. De plaat staat weliswaar in Robert Dimery’s grote overzichtswerk 1001 Albums You Must Hear Before You Die, en de muziekredacteuren van The Guardian zetten hem in 1997 op nr. 61 in zijn Album Top 100 Aller Tijden, maar in de lijstjes van deze eeuw is hij veel minder te vinden.

Ervaar ik dat zelf ook zo? Raakt het album mij ook niet meer zoals eind jaren 80, toen ik het grijsdraaide op mijn studentenkamer? Het antwoord, heel voorspelbaar, is ja. Niet alleen ben ik zelf in de tussenliggende 40 jaar geleidelijk met mijn veranderende oren in een andere levensfase terechtgekomen, er is ook nog iets anders.

In het diepgravende retrospectief van vorige week in Paste Magazine schrijft Matt Mitchell het unieke karakter van het album toe aan de ‘klassieke’ kwaliteiten van McAloon als liedjesschrijver en het sprankelende moderne geluid dat producer Thomas Dolby toevoegde. En dat is wat ik herken als ik er nu naar luister. De liedjes hebben hun kracht behouden, maar het geluid, in 1985 zo nieuw en fris, klinkt 40 jaar later toch wat gedateerd, en dat houdt me op afstand.

Misschien is die sound ook de reden dat McAloon het hele album in 2007 nog eens in zijn eentje in de studio vastlegde in kale – overigens prachtig opgenomen – akoestische versies. In deze versies treedt de muzikale rijkdom van liedjes als Bonny en When Love Breaks Down gek genoeg sterker naar voren dan met de oorspronkelijke rijke arrangementen. En die fraaie weerbarstige zinnetjes waarmee McAloon in zijn liedjes altijd strooit, blijven in deze ‘kleine’ versies ook fijner aan je haken:

You’re only as good as the last great thing you did

I got six things on my mind, you’re no longer one of them

I’m a simple slave of appetite

I swear at you cause I believe that sweet talk like candy rots teeth.’

Luister naar het origineel en naar de akoestische versie en bepaal zelf of Steve McQueen in de eregalerij van klassieke albums thuishoort of niet. Ik weet het wel.

Brian Wilson

Een genie wordt hij genoemd. Omdat hij eigenhandig de bakens in de popmuziek een flink stuk verzette, met zijn bijzondere harmonieën en arrangementen. En misschien ook vanwege zijn psychische problemen. Sinds de Romantiek heerst immers de opvatting – terecht of onterecht – dat genialiteit en geestesziekte in elkaars verlengde liggen.

Afgelopen week overleed Brian Wilson, het voornaamste lid van The Beach Boys, 82 jaar oud. De man die bijna in zijn eentje verantwoordelijk was voor één van de belangrijkste en meest complexe albums uit de popmuziek: Pet Sounds. En van het geheimzinnige meesterwerk Smile, dat tientallen jaren gold als het beste nooit uitgebrachte popalbum ever.

Lange tijd beschouwde ik The Beach Boys als een oppervlakkige en oubollige hitparade-act. Een tamelijk oppervlakkig en oubollig oordeel, zou je met de kennis van nu kunnen zeggen. Dat veranderde toen ik Brian Wilsons soloalbum I Just Wasn’t Made For These Times uit 1995 hoorde, met sobere versies van een aantal van zijn bekendste nummers. Pas toen werd ik me bewust van de naakte kwaliteit van Wilson fenomenale melodieën en akkoordenreeksen. Mini-symfonietjes waren het, ook zonder de uitgebreide orkestraties.

Ook viel me toen pas de grote kwetsbaarheid en naïviteit in zijn teksten op. Met I Just Wasn’t Made For These Times was de zanger na een lange periode van verslavingen en psychische problemen weliswaar ‘terug op aarde’, maar hij klonk als een verdwaalde. Als een man die het leven totaal niet aankan en met zijn liedjes smeekt om verlossing en bescherming. Het riep bij mij evenveel bewondering als medelijden op.

Maar niet alleen medelijden. De onzekerheid, angst en somberheid die Wilson in zijn liedjes schetst, zijn weliswaar sterk uitvergroot, maar vanuit het kind dat in ons schuilt ook zeer herkenbaar:  

“In this world I lock out all my worries and my fears / In my room / (…) Do my crying and sighing, laugh at yesterday” (In My Room).

Wilson was naar eigen zeggen niet gemaakt voor deze tijden. Hij was een wereldvreemde, kinderlijke ziel. Hij was in feite niet gemaakt voor deze hele wereld, denk ik. Al helemaal niet voor de wereld van de popartiest, met alle druk van de buitenwereld: de platenmaatschappij, het management, mede-groepsleden, journalisten, fans en de rest van het publiek. Misschien is dat de reden dat de zanger zich in zijn mooiste liedjes rechtstreeks tot die andere wereld lijkt te richten: God Only Knows, Good Vibrations, Love and Mercy, The Warmth of the Sun.

Wij mogen hier naar die bovenaardse schoonheid luisteren. Hij is al daar. R.I.P. Brian Wilson.

Albumverjaardag Suzanne Vega – Suzanne Vega

Veertig jaar geleden, in mei 1985, landde ze tussen ons als een komeet van de allerzachtste soort: Suzanne Vega. De Newyorkse singer-songwriter stuiterde vervolgens de hitparade in met Marlene on the Wall, een liedje zoals we nog niet eerder gehoord hadden.

In Marlene on the Wall beschouwt de zangeres zichzelf terwijl ze zich door een filmicoon vanaf de wand laat beschouwen die ze vervolgens van de muur haalt omdat… ja, waarom eigenlijk? Omdat het haar lot is om daar een andere poster op te hangen? Omdat ze een andere, minder spottende blik op haar liefdesleven nodig heeft? Of omdat de soldaten inmiddels allemaal zijn afgemarcheerd? Een intrigerend verhaal waarover je lang kunt speculeren.

Ik herinner me 1985 als een donkere tijd. De Koude Oorlog regeerde, het idealisme van eind jaren 60, begin jaren 70 werd definitief afgeschreven. Toekomst was er weinig, maar daklozen, werklozen en illusielozen waren er volop. Mogelijk was die algehele somberte de reden dat Vega’s vriendelijke folky muziek en haar bijna naïeve stemgeluid voor mij een lichtgevend baken was.

Maar Vega rekende op haar debuutalbum ook inventief af met een aantal popconventies, vooral op tekstueel vlak. Onder meer door haar aandacht voor alledaagse intieme details. In haar liedjes observeren we een tafereel of een reeks taferelen vanuit het gezichtspunt van bijvoorbeeld een vlieg aan de wand, een buurvrouw, een schilderij, of door de ogen van twee mensen op een bankje in een speeltuin. The New York Times noemde Vega eens heel treffend een verhalenverteller die ‘de wereld observeert met een klinisch poëtisch oog.’

Deze manier van kijken passen de hoofdpersonen in Vega’s liedjes niet alleen toe op hun omgeving, maar ook op zichzelf. Vaak zien we hen een (zelfgekozen) rol spelen, zoals in Marlene on the Wall of in Freeze Tag (‘You will be Bogart / And I will be Bacall’). Of ze voeren een denkexperiment met zichzelf uit, zoals in Some Journey: ‘If I had met you on some journey, where would we be now / … / Would you have worn your silken robes all made of royal blue?’

Ik herinner me hoe verrassend deze bijna timide en toch zelfverzekerd gezongen liedjes midden jaren 80 klonken. Zeker te midden van de harde galmende (synthetische) drumklappen en het opgeklopte pathos die destijds in de popmuziek gemeengoed waren. Het introverte eiste hier gewoon zijn plaats op, dat was baanbrekend.

Een ster is Suzanne Vega nooit geworden, eerder een songwriter’s songwriter, iemand die vooral andere liedjesschrijvers heeft beïnvloed. Veel artiesten noemen Vega als inspiratiebron, bijvoorbeeld Alanis Morissette, Sarah McLachlan en Tori Amos. In Nederland kan ze in elk geval Henk Hofstede (The Nits) en zingende cabaretiers als Lisa Loeb en Jeroen Woe tot haar bewonderaars rekenen. En het zou me niet verbazen als ook Spinvis en Eefje de Visser ertoe behoren.

Vorige maand, bijna veertig jaar na haar debuutalbum, verscheen Vega’s 11e soloalbum: Flying with Angels. Bijna onopgemerkt, en zeker niet baanbrekend meer te noemen. Wel een fijn album om naar te luisteren, waarin de artieste toch ook weer haar eigen grenzen verlegt, nu met een paar regelrechte popsongs. Dit najaar komt ze naar Nederland voor twee optredens, op 30 september in Amsterdam (Carré) en 2 oktober in Rotterdam (Luxor Theater). Check her out.

Waarom onze favoriete albumtracks steeds wisselen

Een paar maanden geleden liet mijn zoon me een cd zien die hij net had aangeschaft: City to City van Gerry Rafferty. Ik was verrast. Niet alleen vanwege de ‘ouderwetse’ muziekdrager, maar ook omdat Rafferty’s meesterwerk uit 1978 niet echt doorsnee muziek is voor een 19-jarige.

Daarna vertelde mijn zoon dat zijn favoriete albumtrack van City to City op dat moment The Ark was, nadat dat eerder Baker Street en Right Down the Line waren geweest. Dat vond ik weer heel herkenbaar, want veel goeie albums bevatten nummers die elkaar enerzijds versterken maar die anderzijds met elkaar wedijveren om jouw waardering, waarbij een tijdlang een bepaalde track de boventoon voert. Wat is eigenlijk de oorzaak van die favorietenwissel?

Een van de mogelijke verklaring is dat je het lied van je voorkeur net iets te vaak hebt afgespeeld. Je oor is verzadigd geraakt, je zit eigenlijk overvol, zodat je zin krijgt in iets anders. En gelukkig schotelt een geweldig album, zoals in dit geval City to City, je dan meteen voldoende andere smakelijk gerechten voor om uit te kiezen.

Soms is het ook de tijd die de favorietenwissel in gang zet. Je eigen ontwikkeling als luisteraar dus. Onder invloed van alle muziek die je in de loop van je leven leert kennen, en waarschijnlijk ook omdat je gewoon ouder wordt, luister je steeds met andere oren naar bekende muziek. Dat merk ik bijvoorbeeld aan mijn beleving van Joni Mitchell’s album Hejira (1976), dat toevallig – of niet – ook het album is waarom de Canadese singer-songwriter het liefst herinnerd zou willen worden.

In 1977 hoorde ik als 14-jarige Hejira voor het eerst. Meanderende jazzy muziek, met teksten die hun geheimen maar schoorvoetend prijsgaven. Ik leende de lp uit de bibliotheek in Den Haag, nam hem op cassette op en schreef de songteksten met de hand over in een A4-notitieblok, geïntrigeerd als ik was door zinnen waarvan ik niet eens de helft begreep. Mijn topnummers waren lange tijd Song for Sharon en Amelia, liedjes die qua ritme, akkoorden en melodie makkelijker te volgen waren dan de meeste andere.

Tegenwoordig staan twee heel andere liedjes van Hejira bovenaan. Black Crow is een funky jazz-bluestrack waarin gitarist Larry Carlton adembenemende kamikaze-kringen door het luchtruim trekt. En het titelnummer, waarin de fretloze bas van Jaco Pastorius sensueel reageert op Mitchells zanglijnen.

Het lied lijkt de kern van haar persoonlijkheid samen te vatten. We treffen de zangeres in een onbestemd café, voor zich uit starend naar de sneeuwjachten buiten. Een lange reis door de VS heeft haar volledig op zichzelf teruggeworpen, en die situatie confronteert haar met zichzelf, haar relaties, haar plaats in dit aardse bestaan. Dat resoneert nu meer met mijn inmiddels 61-jarige zelf dan destijds in 1977.

Er is trouwens nog een andere verklaring voor onze neiging om van favoriete albumtrack te wisselen. Mogelijk verhouden we ons tot de liedjes op een gewaardeerd popalbum als tot de speelgoedfiguurtjes waar we als kind mee speelden: cowboys, riddertjes en soldaatjes. We beschouwen ze als kleine vriendjes die allemaal toevertrouwd zijn aan onze zorg, maar waaronder toch ook altijd favorieten zitten.

En mede vanuit schuldgevoel voelt het dan fijn om onze liefde en aandacht af en toe te laten overspringen op een andere cowboy of ridder. Op dezelfde manier kunnen we het evenwicht tussen de afzonderlijke liedjes van een topalbum herstellen. Wisselen van favoriete track is een kwestie van rechtvaardigheid.

Herken je dit? Is jouw topnummer van een gekoesterd album ook niet altijd hetzelfde? Laat het weten in de reactie-feature hieronder!

Podcast ‘The Wonder of Stevie’

Een vriend tipte me over ‘The Wonder of Stevie’, een 7-delige podcastserie over de vijf cruciale jaren waarin Stevie Wonder evenzovele meesterwerken afleverde en het poplandschap ingrijpend van kleur deed verschieten. Van Music of My Mind (1972) tot en met Songs in the Key of Life (1976).

Mijn probleem is dat ik vaak getriggerd wordt door de aankondigingen van podcasts, maar niet weet wanneer ik ernaar moet luisteren. Mijn beste optie is wanneer ik aan het koken ben – en dat is niet zo vaak. Maar de afgelopen weken stond ik toch een paar keer in de keuken, en terwijl een prutje stond te pruttelen volgde ik via Spotify het boeiende verhaal over deze vijf fantastische Stevie Wonder-albums die ik al heel goed dacht te kennen. Zoals First Fulfillingness Finale en Songs in the Key of Life.

Voor wie niet bekend is met de geschiedenis van Stevie Wonder (1950): als 12-jarige verbaast het blinde multitalent de producers van het Motown-label in Detroit met zijn drum-, toetsen en mondharmonica-vaardigheden. Onder de naam Little Stevie Wonder scoort hij vanaf 1963 als zanger, multi-instrumentalist en liedjesschrijver een lange reeks dikke krakers, zoals Uptight (Everything’s Alright), For Once In My Life en Signed, Sealed, Delivered I’m Yours.

De podcast, gepresenteerd door journalist Wesley Morris van The New York Times, laat het verhaal beginnen in 1971. Stevie Wonder is net 21 geworden. Hij verrast de strikte Motown-baas Berry Gordy door een veel gunstiger contract uit te onderhandelen, met hogere royalties en totale artistieke vrijheid voor hemzelf. Gordy heeft in de jaren daarvoor miljoenen aan zijn artiest verdiend; hij mag nu tekenen bij het stippellijntje. De rest is geschiedenis.

‘The Wonder of Stevie’ neemt je mee op de wonderbaarlijke reis die Wonder in de jaren 70 aflegt. Gelukkig geen eindeloze lofzangen op de kwaliteiten van de artiest, zoals in veel andere popdocumentaires, maar zinnige commentaren van collega-muzikanten, experts en ‘ervaringsdeskundigen’ (lees: diehard fans zoals Barack en Michelle Obama).

De podcast bevatte voor mij ook nieuws. Bijvoorbeeld het verhaal over het zware auto-ongeluk dat Wonder op 7 augustus 1973 krijgt. Hij ligt vier dagen in coma, ziet als het ware de dood in de ogen. De muziek op First Fulfillingness Finale (1974) weerspiegelt deze existentiële ervaring, onder meer in een zware, hymne-achtige track als They Won’t Go When I Go.

Kostelijk is dan weer het relaas over Wonders onverwachte bezoek aan Robert Margoleff en Malcolm Cecil, twee hippie-soundwizards die hem laten kennismaken met de mogelijkheden van TONTO, hun zelfgebouwde synthesizer van monsterachtig formaat die een hele hoek van hun studio in New York in beslag neemt. Wonder is meteen verkocht en weet als eerste muzikant het ‘koude’ elektronische apparaat te laten werken als een welhaast romantisch muziekinstrument. Daar werd ik door de podcast nog maar weer eens aan herinnerd.

Het nieuwe van ‘The Wonder of Stevie’ is dat zijn muziek hierin vooral wordt bekeken door de ogen van de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Dat geldt voor host Morris zelf, maar ook voor bijna alle gasten, zoals Barack Obama, Questlove en Smokey Robinson. We leren hoe Wonders management er bewust – en met succes – voor kiest om een nieuw, blank rockpubliek aan te spreken door met The Rolling Stones op tournee door de VS te gaan. En we horen achtergrondzangeres Deniece Williams, destijds een bleu godvrezend meisje van het platteland, met al of niet gespeelde ontzetting vertellen over de ruige tournee met de beroemde Britse rockers.

De hoes van Talking Book (1972) krijgt speciale aandacht. Verschillende deskundigen betogen dat het beeld op de cover korte metten maakt met een aantal geaccepteerde etiketten over Afro-Amerikanen en blinden. We zien Stevie Wonder midden in de natuur op de grond zitten, gekleed in een kaftan, een kralensnoer in zijn handen, zijn haar in cornrows gevlochten. En zonder zijn spreekwoordelijke zwarte bril op. Het zijn onmiskenbare symbolen van zijn Afrikaanse afkomst en een zelfbewust statement van een blinde artiest die zijn ogen niet voor de wereld verbergt. Wonder herschrijft op Talking Book de regels.

Nog een verrassing. Wesley Morris geeft een overtuigende nieuwe interpretatie van classic Superstition. Het nummer heeft een dubbele bodem, zegt hij. Het gaat niet over zwarte katten, ladders of Halloween. Superstition gaat over racisme. De dingen die ongeluk brengen, zijn de vooroordelen in de hoofden van mensen, zowel witte als zwarte Amerikanen. Overtuigingen die ze voor waarheid aanzien, zonder ze te begrijpen. When you believe in things that you don’t understand, then you suffer. Superstition ain’t the way.

Ik was blij met mijn kookbeurten van de afgelopen weken. ‘The Wonder of Stevie’ gaf me een frisse nieuwe blik op het fenomeen Stevie Wonder, zowel op de muziek als op de mens en de artiest – en zijn betekenis voor de popmuziek en de echte wereld. En natuurlijk krijg je tijdens het luisteren naar de podcast ook heel veel zin om al zijn muziek weer te draaien. Check it out.