Onlangs sprak ik iemand die ‘helemaal in het nu’ wilde leven. Wie bezig was met terugkijken of plannen, zei ze, leefde niet in het nu – en dat was niet goed. Ze keek erbij of ze een alom geaccepteerde waarheid verkondigde – en helemaal vreemd klonk het me ook niet in de oren. Ik was het er alleen totaal niet mee eens.
Waar ik me wel in herkende: de verwondering over mensen die voortdurend bezig zijn met toekomstplannen. Ik vind dat heel bewonderenswaardig, vooral als iemand die plannen ook nog in werkelijkheid weet om te zetten, maar mijn gestel lijkt van nature vooral in de ontvankelijke stand te staan. De werkelijkheid laat daarop zijn indrukken achter, meer dan andersom.
Ik vroeg me ook af of mijn weerzin niet wat ongerijmd is voor een popmuziekliefhebber. Want als er iets is dat alleen in het nu bestaat, dan is het wel muziek. Zodra het stopt, is het weg. Maar inmiddels denk ik er wat van te begrijpen. De weemoed en nostalgie waarmee het reizen door de popgeschiedenis gepaard gaat, leveren mij altijd veel meer genot dan pijn op. Waarom zou ik daar vrijwillig afstand van doen?
Nog belangrijker is waarschijnlijk dat ik bijna wekelijks van nabij zie wat het betekent als iemand letterlijk in het nu leeft, als vrijwel uitsluitend gebeurtenissen uit de laatste halve minuut in het bewustzijn blijven. Ik zie dan vooral desoriëntatie, onrust en onzekerheid. Je vraagt je af wat er van het nu overblijft als het verleden zo diffuus en ongrijpbaar is.
Maar de belangrijkste reden voor mijn afkeer van het onversneden heden is toch het idee dat we in dat nu zouden moeten leven. Waarom zouden we in hemelsnaam allemaal hetzelfde moeten zijn? Ik zie het gewoon niet. Laat iedereen toch zichzelf kunnen zijn. Hoe ouderwets. Hoe mooi.
Genoeg gedacht en gepraat. Tijd voor muziek: Who knows where the time goes? van Fairport Convention uit 1969, met de nog immer betreurde Sandy Denny. Laat haar nog eens zingen hoe afschuwelijk en raadselachtig en prachtig het is dat de tijd verstrijkt en dat alles vergaat en verglijdt.