Het is 1976. De jonge Britse singer-songwriter Graham Parker (Londen, 1950) heeft een vers platencontract op zak en kan zijn baan als pompbediende eraan geven. Hij duikt de studio in om met begeleidingsband The Rumour zijn debuutalbum Howlin’ Wind op te nemen: pakkende rythm & blues, gezongen met die rauwe, bijtende stem die zijn handelsmerk zou worden. Alles loopt gesmeerd. Maar er is één nummer, een ballad die mooi met de andere nummers contrasteert, dat ze maar niet zo op tape krijgen als ze zouden willen: Between You and Me.
Dat nummer staat al wel op de demo waarmee Parker en zijn band hun platencontract binnensleepten. Het werd een jaar eerder opgenomen tijdens sessies voor het radioprogramma Honkie Tonk van diskjockey Charlie Gillett, de man die ook Dire Straits en Ian Dury ontdekte. Die demo klinkt wat doffer en minder strak dan de andere nummers van Howlin’ Wind, en de achtergrondzang is misschien niet helemaal loepzuiver. Ondanks die bezwaren is dit de versie die uiteindelijk op het album belandt.
En als je ernaar luistert begrijp je dat. Het nummer heeft een magie die onmiskenbaar is maar die zich moeilijk laat duiden. Ik denk dat het juist dat onvolmaakte is dat het zo sterk maakt. Dat is niet reproduceerbaar; en hoe meer je ernaar streeft om het terug te halen, hoe verder het uit beeld verdwijnt. Dit nummers is het levende bewijs dat je het onvolmaakte nodig hebt om perfectie te bereiken.
Misschien draagt ook de vaagheid van de tekst bij aan de betovering. Er is een ik (de zanger), een jij, een flits, lichten in de haven, zee, een storm, stilte, en iets dat voorbij is. Maar wat gaat het precies over? Over een zeeman met een liefje aan wal, of zijn die zee en die haven metaforen voor onverenigbare polen? Of voor iets anders? Je kunt er veel kanten mee op, maar wat wel duidelijk overkomt, is de melancholie om wat voorgoed voorbij is en om het onbegrijpelijk weinige dat ervan overblijft.
Het cruciale deel van het nummer – zoals zo vaak bij het vroege werk van GP & The Rumour – is het tussenstuk, als de muziek even het normale stramien van couplet en refrein verlaat: ‘Say, did you realize when this bit came to be? / Yeah, it’s always in somebody’s eyes / When they really don’t wanna see, yeah’.
Bij deze laatste twee zinnen gebeurt het. Het is alsof de zanger hier een waarheid aanraakt die zich normaal achter een hoge façade schuilhoudt. Hij stuit op een plek waar geen woorden meer gesproken worden, waar de ogen alles zeggen. Een plek waar iemand definitief niet kan voldoen aan wat de ander verwacht. Waar iemand alleen maar aan zichzelf kan gehoorzamen. Dat de herinnering aan die blik het enige is wat overblijft. Kippenvel.