2024

Garth Hudson

Deze week overleed organist Garth Hudson (87), het laatst overgebleven lid van de legendarische Canadees-Amerikaanse rootsrockformatie The Band. Pianist Richard Manuel (1986), bassist Rick Danko (1999) en drummer Levon Helm (2012) waren hem jaren geleden al voorgegaan. Gitarist en officieuze bandleider Robbie Robertson overleed in 2023.

The Band begon als begeleidingsband van rockabillyzanger Ronnie Hawkins (toen nog als The Hawks). Na een toernee als begeleiders van Bob Dylan gingen ze zelfstandig verder als The Band en debuteerden ze in 1967 met het album Music from Big Pink. Ze zouden in de daaropvolgende 9 jaar een onuitwisbaar stempel op de popmuziek zetten. En ook op mij als popliefhebber en amateurmuzikant.

Gedurende mijn tienerjaren wist ik The Band net op tijd in te halen. Ten tijde van Music from Big Pink was ik pas vier jaar, maar bij de release van de filmdocumentaire over hun grootse afscheidsconcert The Last Waltz, in 1978, zat ik al tot over mijn oren in de muziek van het vijftal. Big Pink, de titelloze tweede lp (‘The Brown Album’, 1969) en Stage Fright (1970) had ik inmiddels grijsgedraaid, net als hun bijdragen aan Dylans live-plaat Before The Flood en Planet Waves (beide uit 1974).

Wat me zo aantrok in The Band? Alles. De liedjes vol oeroude verhalen uit een soort mythisch Amerika, zoals The Weight, The Night They Drove Old Dixie Down en The Shape I’m In. Het ruwe en ongepolijste van die somber ogende mannen met baarden, hun gebrek aan sterrendom. Hun onnavolgbare samenspel en samenzang, met drie sterke leadzangers die elkaar afwisselden. De manier waarop ze traditionele Amerikaanse genres – folk, rock, country, gospel, rhythm & blues, rock-‘n-roll – vermengden tot iets nieuws dat volkomen tijdloos klonk.

The Band zit zo diep in mij verankerd, dat hun muziek ook doordringt in de liedjes die ik zelf maak als zanger-liedschrijver in de band Echte Mannen. Zo schreef ik een lied over zanger-pianist Richard Manuel waarin ik zin probeer te geven aan zijn vroege zelfgekozen dood (‘Bevrijd‘). Ik schreef een lied geïnspireerd op het smeuïge Ophelia, van Northern Lights, Southern Cross uit 1975. En ik werk nu aan een soort antwoord op prachtsong The Rumor van Stage Fright. Gelukkig is The Band onnavolgbaar, dus vergelijken heeft geen zin, zeg ik er maar even bij 😉.

Genoeg over mezelf. Terug naar Garth Hudson. In de mooie necrologie van Gijsbert Kamer in De Volkskrant van afgelopen woensdag wordt Hudsons veelzijdigheid geroemd. De man speelde niet alleen orgel, maar ook saxofoon, accordeon en hoorn. Hij was ook een buitenbeentje in The Band, meldt Kamer. Hudson was de enige die muzikaal geschoold was en die niet zong. Hij hield zich liever wat op de achtergrond maar had ondertussen een belangrijke en onderschatte rol als arrangeur in de groep.

Ik had gek genoeg nooit echt stilgestaan bij de arrangementen van The Band. Was die muziek, die zo organisch en allesbehalve gladgestreken klinkt, door Garth Hudson gearrangeerd? Met die vraag in mijn achterhoofd luisterde ik de afgelopen dagen nog eens naar de catalogus van The Band op Spotify, de laatste jaren uitgebreid met vele live-registraties, demo-versies en outtakes. Via verschillende versies van een-en-hetzelfde nummer kun je de ontwikkeling ervan mooi volgen.

En nu hoorde ik inderdaad dat die zo organisch en rauw klinkende muziek wel degelijk het resultaat is van uitgekiend arrangeren, schaven en boetseren aan basisideeën. Elk instrument en elke stem krijgt steeds net voldoende ruimte, terwijl het volgende instrument hem alweer op de hielen zit. Dat maakt The Band zo levendig. En Hudsons orgel smeedt alles vaak aan elkaar zonder er een verstikkende toetsendeken overheen te leggen. Razendknap.

Luister bijvoorbeeld naar de samenhang van basgitaar, mandoline, gitaar en accordeon (Hudson) in Rockin’ Chair, en naar de manier waarop de stemmen elkaar opvolgen. Of luister naar deze demo-versie van All La Glory. En daarna naar de versie die uiteindelijk op Stage Fright terechtkwam. En let vooral ook op die hemelse orgelsolo in het midden.

Laatste aanwijzing van Hudsons geluids- en arrangeergenie: In Up on Cripple Creek gooide Hudson zijn clavecimbel door een wah-wah-pedaal om een vette knerpende funky groove te creëren – Stevie Wonder eat your heart out! Misschien was de bebaarde wizard achter de toetsen, de man die zijn mond nauwelijks opendeed, wel de muzikaal leider van het spul, bedenk ik. We zullen het nooit helemaal weten, maar het klinkt aannemelijk. Vaarwel Garth. R.I.P.

Mijn plaat van 2024

Uit het immense aanbod van nieuwe muziek steekt er elk jaar minstens één album voor mij bovenuit. Ik genoot zeer van onder meer Chris Smithers All About the Bones en Waxahatchees Tigers Blood, maar het was Lives Outgrown dat mij midscheeps raakte.

Het eerste (!) soloalbum van Beth Gibbons (1965), vooral bekend als zangeres van de Britse triphop-formatie Portishead, verscheen in de zomer. Die Welshe band bracht tussen 1994 en 2008 drie veelgeprezen albums uit, maar ondanks hun originele karakter werd ik er nooit echt door gegrepen. En bij het eveneens goed ontvangen Out of Season, dat Gibbons in 2002 samen met bassist Paul Webb (ex-Talk Talk) uitbracht, liet ik me waarschijnlijk afstoten door de onaantrekkelijke albumcover.

Hoe dan ook, ruim twee decennia later ging ik alsnog voor de bijl door het uitzonderlijke Lives Outgrown. Even origineel als bijvoorbeeld Fetch the Bolt Cutters (2020) van Fiona Apple (2020), even mysterieus als Hounds of Love (1985) van Kate Bush en –  zoals Pitchfork-recensent Ben Cardew terecht opmerkt – door de buitenissige instrumentatie vergelijkbaar met Tom Waits’ baanbrekende Swordfishtrombones (1983).

Vanaf de eerste tel van openingstrack Tell Me Who You Are Today zuigt Gibbons je haar universum binnen. Een akoestische gitaar, percussie, lange tonen van een cello, een piano die wordt bespeeld met metalen lepels. En dan die stem, zuiver, helder, gekleurd door de jaren, bezwerend als een priesteres, die ons toezingt: zeg me wie je vandaag bent. Een zin waarmee je meteen voor existentiële vragen wordt geplaatst: ben ik vandaag degene die ik gisteren was, die ik morgen ben? Welke personen huizen er in mij, welke personen kunnen er naar boven komen?

Het universum van Beth Gibbons op Lives Outgrown is niet de vrolijkste plek die je je kunt voorstellen. Laat alle oppervlakkigheid maar achter je, staat er als het ware boven de ingang. Hier kom je om je levensvragen recht in de ogen te kijken, anders kun je beter omkeren. Maar wie dat doet, wordt beloond.

Gibbons zingt met bezwerende melodieën en ontregelende begeleiding over ouder worden, dromen, sterfelijkheid, de overgang, over de verwarring en wanhoop die de planetaire crisis bij haar oproept. Nog vaker gaat het over de zoektocht naar wat het leven juist de moeite waard maakt. Verwondering en liefde vormen de antwoorden. “And all that I want / Is you to want me / The way that you used to” zingt ze in Lost Changes, nadat ze eerst de onvermijdelijkheid van veranderingen in leven en liefde heeft bezongen.

Door de akoestische instrumenten zou je Lives Outgrown een Britse folkplaat kunnen noemen, maar het palet is breder en moeilijker te plaatsen. Oosterse klanken, zoals in For Sale, suggereren andere culturen. Achtergrondzang – bijzonder voor Gibbons  – verzacht de zware thematiek, zoals het kinderkoor in Floating On A Moment. Vreemde, al of niet elektronisch vervormde klanken, krassende geluiden die doen denken aan vogelkreten of 19e-eeuwse stoommachines. Het effect is een sfeer die niet helemaal van deze wereld is.

Whispering Love is de lieflijke, verzoenende afsluiter. Die is welkom na al die zwaarmoedige muziek. Akoestische gitaar, fluit, en weer zo’n ontroerende melodie waarvan Lives Outgrown er zoveel bevat. Een lied over het verlangen naar het verlangen. Ik neem de vrijheid de liedtekst hier integraal te citeren:

“Leaves of our tree of life
Where the summer sun
Always shines through the trees of wisdom
Where the light is so pure
Oh that summer sun
Moontime will linger
Through the melody of life’s shortening longing view
Oh whispering love, come to me
When you can

Far from our conscious mind
Lie those fallow fields
Where open hearts will wander
Sweet whispering love, come to me
When you can

And they, they will run
They will rise
Where they can
Where they know they are safe to go
Oh whispering love, blow through my heart
When you can”

Kan ik nog meer zeggen over deze unieke plaat? Voor mij is Lives Outgrown het album van 2024. Het is geen muziek waar je elke dag voor openstaat. Maar op de dagen dat je er wel klaar voor bent, word je overweldigd. Het is een kwestie van luisteren. En het indringende universum van Beth Gibbons binnenstappen, zo je wilt.

Tegen de wiskunde

Twee weken geleden vroeg ik me hier op Goeie Nummers af of het erg zou zijn wanneer bandjes uit de popmuziek zouden verdwijnen. Ik vond van wel, vooral vanwege de onmisbare persoonlijke groei die mensen – lees: jonge mannen – in een bandje kunnen doormaken. Maar zoals wel vaker echoot zo’n vraag dan een tijdje na in mijn hoofd.

En ik bedacht dat er nog een andere belangrijke reden was om het verdwijnen van bands te betreuren: bands kunnen aardse wetten tarten, met name die van de wiskunde. Want muziekcollectieven van 3 of meer personen zijn – tenminste in de goede gevallen – meer dan de som der delen. Een paar voorbeelden:

Rekenkundig gezien is The Police (Sting, Summers & Copeland) 1 + 1 + 1 = 3. Maar wie het drietal aan het werk hoort, weet dat ze rockten voor minstens 4,5. The Rolling Stones in de originele bezetting met Mick, Keith, Bill, Charlie & Brian was een dynamische bende die zich in nummers als Satisfaction en Tumbling Dice vermenigvuldigde tot zeker een 7-.

Met slechts 6 doorgewinterde muzikanten als ingrediënten kookte Little Feat een gumbo-stoofpot die goed was voor minstens 8 personen. En uit de combinatie van de 4 Beatles kwam iets voort dat nooit meer is geëvenaard, ook niet als je alle latere individuele prestaties van John, Paul, George & Ringo bij elkaar zou optellen. Ze begonnen er trouwens zelf in 1964 al mee door 8 dagen in een week te stoppen.

Wat al deze bands volgens mij gemeen hebben, is wrijving. Van het meer of minder schurende soort. Want elk bandlid heeft een andere achtergrond, een bepaald ritme in zijn lijf, een bepaalde muzieksmaak die zich niet voor 100% laat voegen in die van de andere muzikanten. En die combinatie zorgt voor iets unieks dat zich niet laat kopiëren. Een soloartiest krijgt dat nooit voor elkaar.

Het toppunt van wiskundige goochelarij is voor mij The Band: 4 Canadezen en 1 Amerikaan die individueel niet in de schaduw konden staan van wat ze samen waren. Vijf individuen die een groep hadden gevonden waarin ze zoveel mogelijk zichzelf konden zijn, met behoud van hun particuliere hebbelijkheden.

In deze video spelen Robbie, Garth, Rick, Richard en Levon in een semi-repetitiesetting het nummer King Harvest (Has Surely Come) van hun klassieke titelloze tweede album uit 1969. Je hoort dat de mannen ongelooflijk op elkaar zijn ingespeeld, maar ook dat ze het alle 5 op hun eigen manier willen doen, dat ze de vrijheid nemen om binnen de vaste kaders van het nummer te improviseren. Vergelijk deze versie van King Harvest met die op het studioalbum of een andere live-uitvoering. Niets klinkt hetzelfde, elke versie is op zijn eigen manier spannend.

The Band onttrok zich gewoonweg aan aardse wetten, het was pure magie. Samen telden ze op tot 10. Vervang één van de muzikanten en het zijn gewoon weer 5 mensen, 5 muzikanten die hun begrijpelijke ding doen op hun gitaar of toetseninstrument. En vanwege die onbegrijpelijke magie zou het zo jammer zijn als de bands uit het poplandschap zouden worden verdwijnen.

Is de band aan het verdwijnen?

De krantenkop was onheilspellend: ‘De band, de hoeksteen van de popmuziek, is aan het verdwijnen. Wat is hier aan de hand?’ En de rest van het Volkskrant-artikel was dat ook. Popjournalist Robert van Gijssel laat zien dat het verschijnsel popband, het collectief van drie of meer muzikanten dat lang de hoeksteen van de popmuziek was, min of meer met uitsterven wordt bedreigd.

Van Gijssel zegt dit niet zomaar op gevoel, zijn verhaal is gebaseerd op degelijk telwerk van de Britse schrijver Richard Osman over de afgelopen decennia. Zowel in de hit- en streaminglijsten als op de grote popfestivals is het aandeel van bands in die periode flink gedaald ten opzichte van soloartiesten. En zo is het ook op de streaminglijsten van nu – sterren als Taylor Swift, Post Malone, Froukje, Billie Eilish staan daar bovenaan, en de bands staan allemaal veel lager.

Over de oorzaken van de trend bestaat minder eenduidigheid. Is het omdat een muzikant tegenwoordig in zijn eentje alle instrument-partijen uit zijn of haar computer kan toveren? Omdat een soloartiest nu eenmaal makkelijker te marketen is dan een collectief? Omdat de smaak van het grote publiek door streaming is verschoven van rock naar pop? Of omdat bandjes voor poppodia te duur zijn? Ik vermoed dat het een combinatie van al deze factoren is.

Ondertussen zit er in het artikel een andere belangrijke vraag verstopt, namelijk: is het erg dat bands minder prominent worden? Ik bedoel: de popmuziek is tenslotte altijd al veranderd, genres komen en gaan, geluidsversterking en opnameapparatuur zijn in de loop der tijd sterk veranderd (gelukkig). Waarom zouden we het verdwijnen van bandjes dan moeten betreuren? Je kunt moeilijk beweren dat de muziek van soloartiesten in het algemeen minder van kwaliteit is dan die van de collectieven.

Toch voel ik het zelf ook als een verlies. De magie van een club vrienden die samen een band beginnen – meestal nog zonder al te veel muzikale kennis en vaardigheid – en dan samen tot een onverwacht vruchtbare kruisbestuiving komen, dat is voor mij toch het summum. Zelf speel ik al vanaf mijn 13e of 14e bijna onafgebroken in bands, en die hebben me tot op de dag van vandaag veel onvergetelijke herinneringen opgeleverd.

En nu blijkt dat dat idee van de bandjesmagie niet meer echt van deze tijd is. Dat ik in dat opzicht tot een soort uitstervende diersoort behoor. En dat ik ook niet eens doorhad dat die ontwikkeling al een hele een tijd aan de gang is. Dat doet een beetje pijn. Maar de logische vervolgvraag is ook hier: is dat erg?

Mijn antwoord: nee, dat is vooral vooruitgang. Ook in de popmuziek. De bandjescultuur van (ouwe) jongens (krentenbrood) bood bijvoorbeeld heel weinig ruimte voor vrouwelijk muziektalent. Dat is gelukkig veranderd. Dat zie in je hitlijsten, op de podia en in de media.

Maar het is wel te hopen dat jonge jongens en meiden tegen de trend in bandjes blijven oprichten. Een band is een smeltkroes van karakters, ideeën en voorkeuren, een unieke tribe die samen zelf wel even uitmaakt wat goede muziek is en met dat idee de wereld bestormt. Een band is ook een leerschool. In een band kun je ongelooflijk goed leren wat kameraadschap is en hoe je omgaat met verschillende karakters en muzikale voorkeuren. Vooral voor jongens onmisbaar, denk ik. Ook voor oudere jongens, trouwens. Dat alleen al is een reden om te zeggen: laat de band niet verdwijnen!

Als je nog niet overtuigd bent, luister dan even naar de bands zelf, en wat ze zeggen over het spelen in zo’n formatie: Creedence Clearwater Revival, Wings of Dire Straits.

Door een donkere tunnel naar het licht

Vorige week had ik het hier al even over Ship To Shore, het nieuwe album van zanger-gitarist Richard Thompson. Zijn 19e soloplaat inmiddels. Als mede-oprichter van Fairport Convention is Thompson (London, 1949) een van de grondleggers van de Britse folkrock. Op zijn naam staan klassiekers zoals The Dimming of the Day, Crazy Man Michael en 1952 Vincent Black Lightning, door Time Magazine opgenomen in de Top 100 van Engelstalige composities van 1923-2011. Toch is de Brit bekender bij zijn collega’s dan bij het grote publiek.

Thompson laat zich nauwelijks met andere singer-songwriters vergelijken. Zijn muziek vormt een unieke mix van (Britse) folk, rock-‘n-roll, country en jazz. Aan zijn stemgeluid, een beetje achter in de keel, moet je wennen. Zijn gitaarwerk is virtuoos en vaak vuig. Zijn teksten gaan altijd ergens over, niemendalletjes zitten er niet tussen.

Ik volg Thompson al meer dan 30 jaar, onder meer omdat hij zich nog steeds als songschrijver blijft ontwikkelen. Eerder schreef ik over hoe mooi hij kan zingen over verlies. En hij intrigeert mij. Zoals wel meer artiesten blijkt hij op het podium en in interviews heel anders te zijn dan je op basis van zijn liedjes zou verwachten. De man met de donkere teksten is in werkelijkheid bescheiden en humoristisch. Geweld is in zijn liedjes nooit ver weg, zelf is hij vegetariër en pacifistisch soefi-moslim. Mijn vermoeden is dat muziek voor hem de plek is waar hij zijn demonen te ruste kan leggen.

In weerwil van de albumtitel ervaar ik Ship To Shore, net als veel ander werk van Thompson, vooral als een boeiende treinrit door een tunnel. Vanuit de ondraaglijke lichtheid van de wereld trekt zijn muziek mij een lange ondergrondse gang in. Mijn ogen wennen langzaam aan de schemer, ik kan steeds meer dingen onderscheiden. Links en rechts openen zich vensters, een soort korte animatiefilms over onberekenbare (Singapore Sadie) dan wel onbeantwoorde liefdes (When I Give In), afgewisseld met opwekkender verhalen als het soulfulle Maybe.

Af en toe daalt de trein af naar nog diepere grondlagen, waar Thompson zijn oog richt op oorlogstrauma’s (The Fear Never Leaves You) en gevoelens van uitzichtloosheid (Freeze). En toch is de muziek niet deprimerend, dat is gek. Misschien komt het gewoon door het spelplezier dat de muziek ademt, de fabuleuze gitaarsolo’s, de fraaie tweestemmige zang. Maar waarschijnlijk is dat het komt door de compassie die de zanger toont voor de verschoppelingen, de mensen die zich alleen met de grootst mogelijke moeite weten te redden. Het uiteindelijke effect van de ondergrondse rit is dat je botten worden verwarmd in plaats van verkild.

Dat geldt zeker voor de slottrack, het opwekkende We Roll. Deze ultieme concert-afsluiter past in de lange traditie van liedjes over het muzikantenleven ‘on the road’. Vele artiesten waagden zich al aan dit waarschijnlijk meest autobiografische genre in de popmuziek. Zoals Jackson Browne (The Load-Out), Buddy Miller (A Showman’s Life) , Eliza Gilkyson (The Beauty Way) en Creedence Clearwater Revival (Lodi).

In Richard Thompsons weergave van het tour-leven richt hij zich rechtstreeks tot ons luisteraars: ‘We thank you all for your love down the years / Hope that we brought you some joy and some tears / It’s near the end now and the curtain’s coming down / And we’ll go rolling to another sleepy town.’ Het klinkt bijna als een afscheid. Laten we hopen dat het niet zo bedoeld is. Check him out.

Kippenvel – Please Be With Me

Soms brengt een algoritme je geluk. Dat kan dus echt. Het overkwam mij vorige week, toen ik luisterde naar het sterke nieuwe album van Richard Thompson, Ship To Shore. Het algoritme van Spotify bracht me van Thompson via Paul Weller, Bonnie Raitt en een aantal andere artiesten terug naar een bijna vergeten liedje uit de jaren 70.

In die tijd kwam ik vaak via mijn broer Wim in aanraking met goeie muziek. Een van de platen die hij vaak draaide was 461 Ocean Boulevard, het album waarmee Eric Clapton doorbrak als solo-artiest. Het bevat sterke tracks als Bob Marleys I Shot the Sheriff, maar ook een lied dat mij meteen betoverde, ook zonder dat ik tekst echt verstond of begreep: Please Be With Me.

Toen het algoritme mij het nummer vorige week opnieuw voorschotelde, nu in de originele versie van Scott Boyer van Cowboy uit 1971, werd ik onmiddellijk weer geraakt. Ik liet mijn werk op de pc voor wat het was en zat stil te luisteren. Wow. Ditmaal drong ook de tekst tot me door. Please Be With Me is de smeekbede van een man die behoorlijk in verwarring is, hoorde ik.

Het lied deed me denken aan Kikker is verliefd van schrijver-illustrator Max Velthuijs (1923-2005). In dat grappig-ontroerende prentenboek vraagt Kikker zich af wat er met hem aan de hand is: hij moet lachen en dan weer huilen, zijn hart doet steeds boem-boem, hij heeft het warm en dan weer koud. Zijn vriend Varken denkt dat hij kou heeft gevat, maar zijn wijze vriend Haas herkent de symptomen: hier is sprake van een fikse verliefdheid.

De zanger van Please Be With Me is een soort Kikker. Hij twijfelt aan zijn eigen woorden, aan de betekenis van alles, vraagt zich af wie hij is. Maar terwijl hij zich over zichzelf verwondert, dringt ook de waarheid langzaam tot hem door. Hij is tot over zijn oren verliefd. En hoe ontzagwekkend en mooi dat ook is, hij raakt daardoor ook zichzelf kwijt, en nu smeekt hij zijn geliefde: lees mij, vertel me wat ik in mezelf hoop te vinden, blijf bij me. Een prachtige paradox: ik verlies me in jou en jij bent ook degene die me bij mezelf moet terug brengen.

Misschien maakt die paradox Please Be With Me op een subtiele amnier spannend en maakt dat het lied voor mij zo mooi. Maar vermoedelijk hoef je de woorden helemaal niet te begrijpen om je door het lied te laten meevoeren. Je kunt je ook gewoon laten betoveren door de melodie en de dobro van Duane Allman. Zoals met mij 45 jaar geleden gebeurde door de versie van Eric Clapton. En nu weer. Kippenvel.

De beste kom-in-bewegingliedjes

Zitten is het nieuwe roken, dat weten de meeste mensen inmiddels wel. Als we langer en gezonder willen leven, moeten we om de 30 minuten opstaan uit onze stoel, 5 x per week een halfuur of meer bewegen, 2 x per week de spieren en het hart-longstelsel een flinke optater geven.

Klinkt simpel en logisch, maar dit in de praktijk brengen is niet zo makkelijk. Steeds meer mensen zitten dagelijks urenlang achter de computer, voor de tv of boven een telefoonschermpje. Hoe kunnen we er dan toch voor zorgen dat we in beweging komen? Een liedje kan misschien helpen, en ik ben benieuwd welke popsongs ons kunnen aanzetten om daadwerkelijk op te staan en in actie te komen.

Ik begin eenvoudig, met categorie 1: elke 30 minuten opstaan uit je stoel. De oogst valt niet mee. Echt toepasselijke liedjes zijn dun gezaaid, daar is nog een wereld te winnen. De Britse poppunkers van Zee Jargonauts doen een aardige poging met Get Out of Your Chair en ook Move On Up (Curtis Mayfield) schiet me te binnen. Het meest effectieve kom-uit-je-stoelnummer is voor mij Get Up, Stand Up (Bob Marley & the Wailers), al was het maar omdat het mij als vanzelf aan het dansen krijgt.

Maar ook liedjes over stromend water en over koffie kunnen natuurlijk helpen om even de benen te strekken. Denk aan Water under the Bridge (Adele), Take Me To the River (Al Green), One More Cup of Coffee (Bob Dylan) en in ons eigen taalgebied Eén kopje koffie (VOF De Kunst).

Dan adagium nummer 2: 5 x per week minstens een halfuur matig intensief bewegen. Ik denk allereerst aan You Gotta Move. Deze spiritual werd naar verluidt al in 1934 op plaat gezet door Memphis Minnie en Kansas Joe McCoy (1934) en later onder meer door bluesartiest Fred McDowell en The Rolling Stones. Het nummer spreekt tot de diepste diepten van onze ziel maar roept ons in elk geval ook op om tijdig in beweging te komen.

Ook wandelliedjes kunnen hier soelaas bieden, mits ze ons stimuleren om het tempo erin te houden. Ik selecteerde al eens het mooiste wandelliedje (Walking Song, Kate & Anna McGarrigle), maar dat gaat meer over wat ik spazieren zou willen noemen. Actievere opties: Walking on Sunshine (Katrina & The Waves), instant goed humeur verzekerd; Walking the Long Miles Home (Richard Thompson), voor als de laatste bus is vertrokken; en Walk This Way (Run DMC feat. Aerosmith), voor wie echt vaart wil maken.

Tot slot categorie 3 – welke popsongs brengen ons ertoe om echt fysiek af te zien? Allereerst de ren-liedjes: Running With the Devil (Van Halen), inclusief vet gitaarwerk; Eye of the Tiger (Survivor), dat mij lang geleden als brakke student in beweging moest brengen; Despacito (Luis Fonsi), om in de juiste cadans te komen. Een ander fijn voorbeeld: Physical van Olivia Newton-John. In de clip in 1981 zien we de Brits-Australische zangeres actief bezig in de sportschool, met een dikke knipoog die nog steeds werkt (kijk vooral ook naar het eind van de clip).

Het ultieme afzien-nummer? Vandaag kies ik voor I’m Still Standing (Elton John). Een nummer dat ik in 1983, toen het uitkwam, zag als een simpele stamper van een uitgerangeerde en te commerciële rockartiest. Inmiddels beschouw ik als een geraffineerde klassieker met universele zeggingskracht: dóórgaan, ook al schreeuwt je lijf en je brein dat je wilt opgeven.

Mooi, we zijn inmiddels in beweging gekomen. Maar hoe maken we daar een gewoonte van? Hoe doorbreken we vastgeroeste zitpatronen? Dat is niet zo eenvoudig. Gedragsdeskundigen breken zich daar al decennia het hoofd over. Binnenkort onderzoek ik wat de popmuziek als interventie kan betekenen bij het veranderen van oude gewoontes. Voor nu: goed weekend!

Karl Wallinger

Afgelopen maandag verscheen opeens op internet het overlijdensbericht van Karl Wallinger, de Britse singer-songwriter die werkte onder de bandnaam World Party. Niet ouder dan 66 werd hij, een doodsoorzaak is niet bekendgemaakt. Wel bekend is dat Wallinger al lang kampte met de gevolgen van een hersenaneurysma dat hem in 2001 bijna fataal werd.

Begin jaren 90 maakte ik kennis met het werk van Wallinger. Ik leerde dat de Welshman midden jaren 80 deel had uitgemaakt van The Waterboys (ook een favoriet in die jaren) voordat hij die band en Londen had verlaten om terug te keren naar zijn geboortegrond. Het tweede World Party-album, Goodbye Jumbo (1990) draaide ik in die dagen grijs. Karl Wallinger veroverde een speciale plek in mijn hart.

Wallinger was een soort kluizenaar. In zijn eigen thuisstudio in een vervallen pastorie knutselde hij zijn albums grotendeels eigenhandig in elkaar. De versterkers tijdens zijn optredens stonden heel zacht afgesteld, tegen de destijds heersende mode in om het publiek met je geluidsvolume tegen de achterwand te plakken. Hij werd niet altijd begrepen.

Wallinger was rechtshandig maar speelde linkshandig op een omgekeerde gitaar. Hij was niet commercieel, de liefde voor muziek dreef hem. Desondanks haalden twee van zijn liedjes de hitparade en werd zijn ultieme liefdesliedje She’s the One in het VK een nummer 1-hit in de uitvoering van Robbie Williams.

Wallinger liet zich inspireren door de mooiste popmuziek: Beatles, Stones, Dylan, Motown, seventies funk. De man WAS muziek. In zijn liedjes citeerde hij graag zijn muzikale helden, op een speelse, bijna humoristische manier. Luister naar Way Down Now, met het bekende ooh-ooh-koortje uit Sympathy for the Devil, of het groovende Ain’t Gonna Come Till I’m Ready, dat klinkt als een Sly Stone-nummer dat om onbegrijpelijke redenen nooit een lp haalde. Zojuist las ik in de mooie necrologie in The Guardian dat hij Sly’s Family Affair als ringtone op zijn telefoon had staan.

Wallinger zong, speelde en schreef vanuit zijn hart. Over onderwerpen die hem boos of verdrietig maakten, zoals censuur en de vernietiging van de aarde. Dat deed hij al toen die onderwerpen nog helemaal niet ‘hot’ waren in de popwereld. Hij zong het van zich af in liedjes als Ship of Fools en Another World.

Het mooiste aan hem vond ik zijn stem, vooral als hij zijn falset gebruikte, zoals in Is It Like Today? en het al genoemde Ain’t Gonna Come Till I’m Ready. Een ijl en herkenbaar geluid dat uit een ander lichaam leek te komen. Luister naar Wallingers eigen versie van She’s the One, die de cover van Robbie Williams ruimschoots overtreft in, eh ja, wat eigenlijk? In subtiliteit, in muzikaliteit? Ja, dat ook. Maar ik bedoel vooral: in liefde.

Een lichtstraaltje bij de Grammy’s

Vorige week was de jaarlijkse uitreiking van The Grammy’s, een Amerikaans muziekfeestje waar ik normaal gesproken weinig aandacht aan schenk. Te groots , te voorspelbaar, te veel smokings, galajurken en tandpastaglimlachen. Maar toch, dit jaar werd ik, net als veel andere kijkers, oprecht verrast en ontroerd door een van de optredens.

Het beeld begint met een close-up van twee bruine handen die de overbekende gitaartokkel van Fast Car spelen. Dat is toch niet, of, nee, ja dat is ze wel… Tracy Chapman zelf, die het verhalende folknummer in 1988 als 24-jarige de hitlijsten in zong. Inmiddels met meer grijs dan zwart in haar dreadlocks, en al bijna tien jaar niet meer op televisie gesignaleerd.

Na het eerste couplet zwenkt de camera zwenkt naar rechts, naar de aanleiding voor deze onverwachte gebeurtenis: country-artiest Luke Combs, genomineerd voor een Grammy met zijn versie van Fast Car. De succesvolle Combs (33) scoorde inmiddels meer dan 380 miljoen Spotify-streams met deze opmerkelijk getrouwe cover, waarin hij zelfs het vrouwelijke perspectief van het origineel overneemt (‘You still ain’t got a job and I work in a market as a check-out girl‘).

Voor Combs, twee jaar na de release van Fast Car geboren, was dit het eerste liedje dat hij als kind op de gitaar leerde spelen. Zijn versie voelt dan ook als een regelrechte ode aan de schrijfster van het lied, en zo ziet hun duet er op het Grammy-podium ook uit. Zij rustig en ingetogen, hij verhit en blozend. Hij zingt alle regels mee, alsof hij zich niet kan inhouden. En zij straalt terug naar hem, of ook zij zich niet kan inhouden. Geen tandpasta-glimlach, maar een echte. Een prachtig beeld vond ik het, die twee generaties, zwart en wit, vrouw en man, naast elkaar, verbonden in de liefde voor die klassieke popsong. Zo mooi dat ik hem steeds weer wil afspelen.