
Onlangs leidde het algoritme van YouTube mij naar dit studioconcert van Bonnie Raitt in het Vara-muziekprogramma Wonderland uit 1977. Veel dank aan het algoritme, want samen met haar hechte backingband zingt en speelt de Amerikaanse hier de sterren van de hemel voor een wat gezapig ogend publiek.
Het YouTube-filmpje bood ook een hernieuwde kennismaking met het eerste nummer dat ik ooit van de meervoudige Grammy-winnares hoorde: Nothing Seems To Matter (vanaf 12:56). Waarom ik vanaf dat moment Raitt-fan was, is gemakkelijk te begrijpen als je het nummer hoort. Toch is het lied ook een buitenbeentje in haar rijke oeuvre – daarover later meer.
Nothing Seems To Matter is afkomstig van haar tweede album Give It Up uit 1972. Het nummer heeft iets verslavends. Je wordt er vanaf het begin ingezogen en kunt niet meer ontsnappen. Die melancholieke getokkelde riff op akoestische gitaar, gedragen door een zangerige contrabas van jazz-crack Dave Holland. En dan de licht-hese stem van Raitt: ‘It seems like such a long time, since I held you in my arms and felt you close and warm beside me.’ Hoe noem je zoiets? Hooked on melancholy.
Iets later in het lied schetst Raitt de achtergrond van de relatiebreuk. ‘We knew it was a time for a change / A time to think, you said that night’. Gevolgd door de mooiste zin van het lied: ‘And I lied and said all right.’ Zoiets zeg je als je niet meer weet wat je moet zeggen. Iets waarvan je later pas ten volle beseft hoe onwaar het is.
In het refrein ontpopt het lied zich tot een oprechte smeekbede, met dat langgerekte ‘darling’. De saxofoon slingert zich sensueel rondom Raitts vocalen, waarin ze haar ziel op een dienblaadje aanbiedt: ‘I can’t make it on my own, so darling won’t you hurry home / Cause nothing seems to matter without you.’
Nothing Seems To Matter gaat over het veelbezongen thema van de liefdespijn. Toch klinkt het niet afgezaagd. Raitt weet er iets nieuws, iets belangwekkends van te maken. Het is haar stem die het doet. Die stem, die zich zo moeiteloos door de noten lijkt te bewegen, zonder snikken of overdreven zangkunstjes, komt rechtstreeks binnen in je hart. En er is nog iets.
Raitt staat vooral bekend als vertolker van andermans werk, ze schrijft zelf maar weinig. Op Give It Up staan onder meer geweldige covers van Too Long at the Fair (Joel Zoss) en Love Me Like a Man (Chris Smither). In de jaren 90 scoorde ze hits met nummers van anderen: Thing Called Love (John Hiatt) en I Can’t Make You Love Me (Mike Reid and Allen Shamblin). Maar Nothing Seems To Matter schreef ze wel zelf, toen ze pas een jaar of 20 was. Misschien is het ook de autobiografische inhoud waardoor het lied zo door de ziel snijdt.
Dit jaar komt Bonnie Raitt weer naar Nederland. Op 20 juni staat ze op het International Blues Festival in Grolloo. Ik heb al kaartjes, en ik hoop dat dit meer dan 50 jaar oude nummer weer op haar setlist staat. Nu al kippenvel.

De verjaardag van Dixie Chicken, daar ging het om. Topplaat van de Amerikaanse southern rock-topband Little Feat, verschenen op 25 januari 1973. Louter topummers, in een originele mix van blues, rock, country, ragtime, New Orleans-funk en jazz. 45 jaar is ze inmiddels, onze Southern Belle. Wat ouder geworden natuurlijk, maar nog altijd beeldschoon.
De tweede bezetting van Little Feat, van 1972 tot 1979, is zo’n typisch geval van ‘het geheel is meer dan de som der delen’. Een cult-band, zonder hits, maar wel bewonderd door publiek, critici en vooral collega-muzikanten. Een acquired taste ook, vanwege hun uitwaaierende stijl: frontman Lowell George, met uniek melodieus-bluesy stemgeluid en dito slidegitaar; de ervaren sessie-gitarist Paul Barrère; het veelzijdige toetsenbeest Bill Payne; de driekoppige ritmesectie die vette grooves neerlegt ‘zonder die te spelen’. Het bezielde samenspel van het sextet geldt sindsdien als een soort heilige graal voor veel andere popmuzikanten, van Robert Plant en Phish tot Sheryl Crow en de Tedeshi Trucks Band.
In 1979 sloeg het noodlot toe. De zwaarlijvige en zwaargebruikende George bezweek op 34-jarige leeftijd aan een hartaanval. Little Feat stortte in elkaar, en pas jaren later durfden de andere leden de band nieuw leven in te blazen, zoals Bill Payne destijds aan popjournalist Geert Henderickx
Dixie Chicken is het derde en wat mij betreft meest consistente studio-album uit Little Feat’s toptijd. Geen zwakke plekken te vinden, vanaf de meezingbare titeltrack tot het afsluitende instrumentaaltje ‘Lafayette Railroad’. Speciale vermelding voor de dwarsfluit in het bluesy
Little Feat was ook een ijzersterke podium-act, met zoveel muzikale bagage dat er volop ruimte was voor improvisatie. Luister naar de live-versies van vier topstukken van het verjarende album:
We zijn zo gewend geraakt aan popartiesten die hun eigen liedjes zingen, dat we bijna vergeten dat dat in de muziek allesbehalve gewoon is. In de klassieke muziek worden veel oude stukken steeds opnieuw uitgevoerd door steeds weer nieuwe musici, steeds net even anders. En in de jazz is het gemeengoed om standards van decennia geleden tot leven te wekken door ze al improviserend binnenstebuiten te keren of ondersteboven te houden.
Tot de jaren 60 was het ook in de popmuziek eerder regel dan uitzondering om stukken van anderen te zingen. Bing Crosby, Frank Sinatra, Elvis Presley, ze werkten allemaal zo. Maar in het decennium van Beatles, Stones en Beach Boys werd popmuziek langzaam serieus. Het werd kunst. En daar hoorde authenticiteit bij. Serieus te nemen artiesten schreven hun eigen liedjes. Wie alleen uitvoerend bezig was, kwam lager op de ladder te staan. En dat is best gek. Want artiesten die in staat zijn om de (verborgen) schoonheid van een liedje volledig naar boven te halen, zijn bijzonder waardevol – en behoorlijk schaars.
Joe Cocker is zo iemand. Hij trok onder meer ‘With A Little Help From My Friends’ (The Beatles) en ‘Ruby Lee’ (Bill Withers)
Een nummer coveren kan iets hebben van ‘dat kan ik ook’, of ‘dat kan ik beter’, maar het is tegelijk altijd een eerbetoon. Dat horen we ook bij het onverwachte koppel Matthew Sweet en Susanna Hoffs. De voormalige powerpop-prins en de ex-Bangle hebben het coveren zo’n beetje tot hun handelsmerk gemaakt. Op drie albums, getiteld Under the Covers Vol. 1, Vol. 2 en Vol. 3 (uit 2007, 2009 en 2013) laten ze hun niet geringe talenten los op hun favoriete nummers uit de jaren 60, 70 en 80.
Het cover-duo kiest vooral voor melodieuze nummers met licht-gruizig, fraai gitaarwerk. Nummers van Dylan, Young, Beatles, Velvet Underground, Bowie, Fleetwood Mac, The Faces, R.E.M., Tom Petty en The Smiths. Vol. 3, gericht op het decennium waarin beide artiesten zelf hun carrière begonnen, bevat ook wat minder bekende tracks.
Met hun afwijkende, maar fraai bij elkaar passende stemmen blijven Sweet en Hoffs dicht bij de oorspronkelijke versies. Ze zoomen in op wat die liedjes zo tijdloos en geliefd maakt. Luister maar eens naar hun live-versie van Neil Youngs 