Begin dit jaar overleed popicoon David Bowie, en sindsdien ontvielen ons ook Glenn Frey (The Eagles) en Maurice White (Earth, Wind & Fire). De dood van popsterren lijkt de (pop)wereld niet alleen te schokken als die onverwacht komt – zoals bij Bowie, die zijn ziekte zo goed voor de buitenwereld verborgen hield -, maar ook omdat hun heengaan bij ons op een vage manier overkomt als iets onbetamelijks, bijna als een verbroken belofte. En eigenlijk begint het ongemak al eerder – we vinden het helemaal niet fijn als popartiesten op te weinig gracieuze wijze verouderen.
Wat dit betreft bezet de popwereld een speciale plek in de kunst en cultuur. Want kun je je voorstellen dat de dood van een beroemde schilder, schrijver, of zelfs een filmster zo’n grote schok teweegbrengt als bijvoorbeeld bij Bowie? Ik denk het niet. Misschien komen alleen sommige sporthelden in de buurt.
Wat geeft popsterren die speciale positie? Ik vermoed dat het is omdat popmuziek zich vanaf het begin heeft geassocieerd met het ideaal van jeugdigheid dat onze hele westerse samenleving zo beheerst. Die associatie is zelfs zo sterk, dat het soms lijkt of popsterren uitverkoren zijn om dat ideaal te belichamen. Dylans Forever Young groeide niet voor niets uit tot een klassieker.
Maar dit ideaal komt natuurlijk hard in aanvaring met de realiteit. Want een groot deel van de artiesten blijft lange tijd actief en wordt ondertussen wel gewoon elk jaar weer een jaartje ouder. En het publiek kan dat maar met moeite accepteren. We verlangen eigenlijk van sterren dat ze de natuurwetten trotseren. Dat ze meer op goden lijken dan op mensen.
Best hardvochtig eigenlijk, als je er even bij stilstaat. Als popliefhebbers verwachten we van popsterren dat ze ons de illusie geven eeuwig jong te zijn. Terwijl we zelf rustig doorgaan met het ontwikkelen van rimpels, buikjes en grijze haren. De artiesten rest zo slechts één geaccepteerde weg naar de uitgang: jong sterven. De ‘Club van 27’ (Brian Jones, Jimi Hendrix, Janis Joplin, Jim Morrison, Kurt Cobain, Amy Winehouse) waren inderdaad zo opofferingsgezind. Op hun 27e, precies op de drempel naar het begin van de ouderdom, verdwenen ze van het toneel. Zodat ze voor eeuwig jong bleven. Voor ons.

Het komt misschien vreemd over dat ik me tot u richt alsof u een eerbiedwaardige oudere man bent. Want bij uw overlijden, vandaag tachtig jaar geleden, was u half zo oud als ik nu. De eerste van de
Toch, de eerbied is onvermijdelijk. U bent – al had u het zelf nooit kunnen bedenken, zo jong nog en vol ambitie – de grondlegger geworden van zo’n beetje de helft van de populaire muziek die na uw dood ontstond. Muziek die de wereld zou veroveren: de elektrische blues, de rock-‘n’-roll, de blues- en hardrock, zelfs van het genre van de singer-songwriters, met hun zelfgeschreven liedjes en akoestische gitaren.
Uw leven was niet alleen veel te kort, wij weten er ook nog eens ontstellend weinig van. En net als bij artistieke oervaders als Shakespeare en Homerus bevat uw biografie meer speculaties, geruchten, controverses en legendes dan feiten. Zoals de befaamde Crossroads-mythe: dat u op een zeker kruispunt nabij Clarksdale, Mississippi uw ziel aan de duivel verkocht in ruil voor virtuositeit op de gitaar. Begonnen als een mooi verkoopverhaal voor collega en halve naamgenoot Tommy Johnson, werd het postuum op uw biografie geplakt. Het faustiaanse verhaal sprak zo tot de verbeelding dat er een halve eeuw na uw vertrek zelfs
Los van de mythes, dit zijn de erkende feiten, te vinden in Tom Graves’ biografie Crossroads, The Life and Afterlife of Blues Legend Robert Johnson: geboren op 8 mei 1911 en opgegroeid in armoede in een zwart gebroken gezin te midden van de katoenplantages in de Mississippi-delta. Dan: een poging om aan dat uitzichtloze bestaan te ontsnappen als rondtrekkende blueszanger, redelijk succesvol. Verder: een lui oog, wisselende opvoeders, een jong huwelijk dat vroeg eindigde met de dood van moeder en kind in het kraambed, en een uitgesproken liefde voor whiskey en vrouwen die vermoedelijk uw dood is geworden, op 16 augustus 1938. En twee foto’s. Meer is er niet.
Behalve natuurlijk uw liedjes, in 1936 en 1937 opgenomen in San Antonio en Houston in Texas. In totaal 27 kale, indringende bluessongs, koortsachtig gezongen, alsof de duivel u op de hielen zat. Zang en gitaar, zonder de overdubs en andere studiotrucs die later in zwang zouden komen. Eén hitje op het Vocalion-label leverde het destijds op, Terraplane Blues. Maar hoeveel invloed die muziek zou hebben op andere artiesten, dat is bijna onvoorstelbaar. Net als bij Shakespeare en Homerus is uw naleven vele malen omvangrijker dan dat leven zelf – puur door de klasse van het werk dat overleefde.
Veel nummers uit de twee Texaanse sessies werden klassiek, zoals
U moet een moord hebben gedaan voor eigen succes. Toch zie ik zomaar voor me hoe u nu daarboven achterover leunt, strak in het pak, een goed glas whiskey bij de hand, genietend van het geruzie van historici over uw exacte levensloop, maar vooral van wat andere muzikanten allemaal van uw liedjes hebben gemaakt: Howlin’ Wolf met