
Deze week verschenen in verschillende media artikelen naar aanleiding van de 50ste verjaardag van Joni Mitchells iconische album Blue. Volgens muziekblogger Bob Lefsetz staat Blue, hoewel het bij verschijning geen groot verkoopsucces was, in het rijtje The White Album van The Beatles en Blonde on Blonde van Bob Dylan, maar is het coherenter dan het eerste en muzikaler dan het tweede. In The New York Times vertellen 25 artiesten over de impact van het album op hun eigen werk, waarbij ze onder meer wijzen op de humoristische kanten van Blue, dat toch bekendstaat als uiterst melancholiek.
Ik maakte eind jaren 70 kennis met Joni Mitchell via haar album Hejira. Pas daarna hoorde ik haar andere werk, van de folk van Clouds tot de jazz van Mingus. Voor mij is Blue Mitchells pièce the résistance. Het langgerekte woord uit de titeltrack – een van mijn favoriete kippenvelnummers – is wat ik het vaakst voor me uit neurie als ik in een nadenkende stemming ben. Blue is de plaat die ik mensen aanraad als ze de Canadese artieste willen leren kennen – of als ik vind dat ze dat zouden moeten doen.
Ik grijp de 76e verjaardag van Joni Mitchell, eergisteren, graag aan om een groter vraagstuk bij de kop te vatten waarin zij een opvallende rol speelt. Een vraagstuk waar ik niet goed vat op krijg en dat me daarom maar niet loslaat.
Het begon met Paul McCartney. De Brit stootte begin jaren 60 samen met de andere Beatles de populaire crooners van zijn tijd in één beweging van hun troon. Huppakee, zonder pardon in de bak met ‘oud en afgedaan’. Maar in 2012 kwam Macca doodleuk met Kisses on the Bottom (ik heb hem niet bedacht, toch sorry voor het noemen van deze titel), een easy-listening-album waarop hij eer betoont aan de belegen ballroom- en music hall-muziek van vóór The Beatles. 

