Artiesten die andere artiesten noemen in hun liedjes – ik ben er gek op. Waarschijnlijk komt dat vooral door het komische effect dat fictie en werkelijkheid opeens door elkaar gaan lopen, een beetje zoals in Woody Allens The Purple Rose of Cairo.
Hoe zou het voor de genamedropte artiest zijn om zichzelf opeens als lied-personage tegen te komen? Best vreemd, lijkt me, maar ook vleiend. Namedropping komt immers meestal voort uit bewondering of uit een gevoel van verwantschap, zoals in Hail Hail Rock ’n Roll van Garland Jeffreys, of in Randy (Het Wilde Westen, 2008) van de betreurde Maarten van Roozendaal – waarin de Nederlandse zanger zijn geestverwant Randy Newman voorstelt om samen een lied te schrijven dat de wereld gaat redden. Een heerlijk ironische Newman-pastiche.
Maar het kan natuurlijk ook anders uitpakken. Bijvoorbeeld als collega’s je naam opvoeren om je een flinke veeg uit de pan te geven, zoals Neil Young overkwam in Sweet Home Alabama van Lynyrd Skynyrd. Of als je, zoals countrysterren Emmylou Harris, Loretta Lynne en Dolly Parton, een paar schampschoten oplopen in Boots Like Emmy Lou’s (God & The FBI, 2000) van collega Janis Ian.
Ians lied is veel meer tongue-in-cheek dan Sweet Home Alabama, maar de singer-songwriter neemt haar vrouwelijke collega’s wel aardig op de korrel. Had ze maar laarzen zoals Emmy Lou, verzucht ze, dan zou haar leven net zo luxueus en zorgeloos zijn als dat van hen, om nog maar te zwijgen van die gegarandeerde plek in de hemel. Ondanks alle wisecracks – en Ians kennelijke fascinatie voor c&w-schoenmode – wordt hier stevig geschopt tegen de zelfingenomenheid en oppervlakkigheid van de commerciële country-wereld.
Een van de lekkerste namedropping-songs komt juist uit de (alt-)country: I Feel Lucky van Mary Chapin Carpenter uit 1992, hier in een live-uitvoering met puike begeleidingsband. Het opgewekte boogie-achtige countrynummer, dat in de VS en Canada de top 5 van de country-hitlijsten bereikte, gaat in letterlijke zin over geluk in de loterij, maar de kracht zit hem in de aanstekelijke geëmancipeerde boodschap.
De hoofdpersoon van I Feel Lucky wint de jackpot – niet door de horoscoop te lezen of naar alle waarschuwingen uit haar omgeving te luisteren, maar gewoon door in zichzelf te geloven. En nu barst ze van het zelfvertrouwen: haar kan niets gebeuren, met haar elf miljoen dollar kan ze kopen en weggeven wat ze wil.
En dan wordt ze ook nog begeerd door twee van haar opkomende mannelijke country-collega’s uit die tijd: Dwight Yoakam en Lyle Lovett. De een beloert haar vanuit een hoekje, de ander maakt concreet avances. De zangeres is best gestreeld door die aandacht, hoor, maar ze is geen bot om om te vechten: ‘Hey Dwight, hey Lyle, boys, you don’t have to fight. Hot dog, I feel lucky tonight.’ De rol die de twee heren in deze namedropping-song krijgen toebedeeld is maar bescheiden. De dame deelt de lakens uit. Zo kan het ook.

De verjaardag van Dixie Chicken, daar ging het om. Topplaat van de Amerikaanse southern rock-topband Little Feat, verschenen op 25 januari 1973. Louter topummers, in een originele mix van blues, rock, country, ragtime, New Orleans-funk en jazz. 45 jaar is ze inmiddels, onze Southern Belle. Wat ouder geworden natuurlijk, maar nog altijd beeldschoon.
De tweede bezetting van Little Feat, van 1972 tot 1979, is zo’n typisch geval van ‘het geheel is meer dan de som der delen’. Een cult-band, zonder hits, maar wel bewonderd door publiek, critici en vooral collega-muzikanten. Een acquired taste ook, vanwege hun uitwaaierende stijl: frontman Lowell George, met uniek melodieus-bluesy stemgeluid en dito slidegitaar; de ervaren sessie-gitarist Paul Barrère; het veelzijdige toetsenbeest Bill Payne; de driekoppige ritmesectie die vette grooves neerlegt ‘zonder die te spelen’. Het bezielde samenspel van het sextet geldt sindsdien als een soort heilige graal voor veel andere popmuzikanten, van Robert Plant en Phish tot Sheryl Crow en de Tedeshi Trucks Band.
In 1979 sloeg het noodlot toe. De zwaarlijvige en zwaargebruikende George bezweek op 34-jarige leeftijd aan een hartaanval. Little Feat stortte in elkaar, en pas jaren later durfden de andere leden de band nieuw leven in te blazen, zoals Bill Payne destijds aan popjournalist Geert Henderickx
Dixie Chicken is het derde en wat mij betreft meest consistente studio-album uit Little Feat’s toptijd. Geen zwakke plekken te vinden, vanaf de meezingbare titeltrack tot het afsluitende instrumentaaltje ‘Lafayette Railroad’. Speciale vermelding voor de dwarsfluit in het bluesy
Little Feat was ook een ijzersterke podium-act, met zoveel muzikale bagage dat er volop ruimte was voor improvisatie. Luister naar de live-versies van vier topstukken van het verjarende album:
Weinig singer-songwriters bewogen zich zo soepel door tijd en ruimte als David Olney. De relatief onbekende Amerikaanse troubadour, die ons helaas vorig jaar op 71-jarige leeftijd ontviel, bezag zijn tijdgenoten met empathie of milde spot, maar nam zijn publiek net zo gemakkelijk mee naar het Parijs van de Eerste Wereldoorlog of het Hollywood van de roaring twenties. Of naar het Midden-Oosten van het begin van onze jaartelling.
In
Hij is echt een vakman, laat de wonderdokter ons weten, maar de laatste tijd wil het niet meer zo vlotten. Wat hij ook probeert, het publiek laat hem links liggen. Een succesvolle concurrent blijkt hem voor te zijn geweest. Een merkwaardige figuur: iemand die geen geld zou vragen voor zijn diensten, en die liefde predikt in plaats van hel en verdoemenis. Daar moet hij meer van weten:
Inmiddels hebben we wel een idee om welke figuur het hier draait. Olney deelt het ons allemaal mee op de laconieke praattoon van iemand die – heel realistisch – geen enkel besef heeft van de historische gebeurtenis waarvan hij getuige is. Het maakt de tekst op een geestige manier dubbelzinnig. En ook in de slotregels speelt de zanger nog eens subtiel met onze voorkennis:
Hier past alleen nog een slotakkoord. Maar voor wie meer wil, luister hier naar de 
Neil & Nicolette
Caitlin & Thad
Gram & Emmylou