in memoriam

Brian Wilson

Een genie wordt hij genoemd. Omdat hij eigenhandig de bakens in de popmuziek een flink stuk verzette, met zijn bijzondere harmonieën en arrangementen. En misschien ook vanwege zijn psychische problemen. Sinds de Romantiek heerst immers de opvatting – terecht of onterecht – dat genialiteit en geestesziekte in elkaars verlengde liggen.

Afgelopen week overleed Brian Wilson, het voornaamste lid van The Beach Boys, 82 jaar oud. De man die bijna in zijn eentje verantwoordelijk was voor één van de belangrijkste en meest complexe albums uit de popmuziek: Pet Sounds. En van het geheimzinnige meesterwerk Smile, dat tientallen jaren gold als het beste nooit uitgebrachte popalbum ever.

Lange tijd beschouwde ik The Beach Boys als een oppervlakkige en oubollige hitparade-act. Een tamelijk oppervlakkig en oubollig oordeel, zou je met de kennis van nu kunnen zeggen. Dat veranderde toen ik Brian Wilsons soloalbum I Just Wasn’t Made For These Times uit 1995 hoorde, met sobere versies van een aantal van zijn bekendste nummers. Pas toen werd ik me bewust van de naakte kwaliteit van Wilson fenomenale melodieën en akkoordenreeksen. Mini-symfonietjes waren het, ook zonder de uitgebreide orkestraties.

Ook viel me toen pas de grote kwetsbaarheid en naïviteit in zijn teksten op. Met I Just Wasn’t Made For These Times was de zanger na een lange periode van verslavingen en psychische problemen weliswaar ‘terug op aarde’, maar hij klonk als een verdwaalde. Als een man die het leven totaal niet aankan en met zijn liedjes smeekt om verlossing en bescherming. Het riep bij mij evenveel bewondering als medelijden op.

Maar niet alleen medelijden. De onzekerheid, angst en somberheid die Wilson in zijn liedjes schetst, zijn weliswaar sterk uitvergroot, maar vanuit het kind dat in ons schuilt ook zeer herkenbaar:  

“In this world I lock out all my worries and my fears / In my room / (…) Do my crying and sighing, laugh at yesterday” (In My Room).

Wilson was naar eigen zeggen niet gemaakt voor deze tijden. Hij was een wereldvreemde, kinderlijke ziel. Hij was in feite niet gemaakt voor deze hele wereld, denk ik. Al helemaal niet voor de wereld van de popartiest, met alle druk van de buitenwereld: de platenmaatschappij, het management, mede-groepsleden, journalisten, fans en de rest van het publiek. Misschien is dat de reden dat de zanger zich in zijn mooiste liedjes rechtstreeks tot die andere wereld lijkt te richten: God Only Knows, Good Vibrations, Love and Mercy, The Warmth of the Sun.

Wij mogen hier naar die bovenaardse schoonheid luisteren. Hij is al daar. R.I.P. Brian Wilson.

Garth Hudson

Deze week overleed organist Garth Hudson (87), het laatst overgebleven lid van de legendarische Canadees-Amerikaanse rootsrockformatie The Band. Pianist Richard Manuel (1986), bassist Rick Danko (1999) en drummer Levon Helm (2012) waren hem jaren geleden al voorgegaan. Gitarist en officieuze bandleider Robbie Robertson overleed in 2023.

The Band begon als begeleidingsband van rockabillyzanger Ronnie Hawkins (toen nog als The Hawks). Na een toernee als begeleiders van Bob Dylan gingen ze zelfstandig verder als The Band en debuteerden ze in 1967 met het album Music from Big Pink. Ze zouden in de daaropvolgende 9 jaar een onuitwisbaar stempel op de popmuziek zetten. En ook op mij als popliefhebber en amateurmuzikant.

Gedurende mijn tienerjaren wist ik The Band net op tijd in te halen. Ten tijde van Music from Big Pink was ik pas vier jaar, maar bij de release van de filmdocumentaire over hun grootse afscheidsconcert The Last Waltz, in 1978, zat ik al tot over mijn oren in de muziek van het vijftal. Big Pink, de titelloze tweede lp (‘The Brown Album’, 1969) en Stage Fright (1970) had ik inmiddels grijsgedraaid, net als hun bijdragen aan Dylans live-plaat Before The Flood en Planet Waves (beide uit 1974).

Wat me zo aantrok in The Band? Alles. De liedjes vol oeroude verhalen uit een soort mythisch Amerika, zoals The Weight, The Night They Drove Old Dixie Down en The Shape I’m In. Het ruwe en ongepolijste van die somber ogende mannen met baarden, hun gebrek aan sterrendom. Hun onnavolgbare samenspel en samenzang, met drie sterke leadzangers die elkaar afwisselden. De manier waarop ze traditionele Amerikaanse genres – folk, rock, country, gospel, rhythm & blues, rock-‘n-roll – vermengden tot iets nieuws dat volkomen tijdloos klonk.

The Band zit zo diep in mij verankerd, dat hun muziek ook doordringt in de liedjes die ik zelf maak als zanger-liedschrijver in de band Echte Mannen. Zo schreef ik een lied over zanger-pianist Richard Manuel waarin ik zin probeer te geven aan zijn vroege zelfgekozen dood (‘Bevrijd‘). Ik schreef een lied geïnspireerd op het smeuïge Ophelia, van Northern Lights, Southern Cross uit 1975. En ik werk nu aan een soort antwoord op prachtsong The Rumor van Stage Fright. Gelukkig is The Band onnavolgbaar, dus vergelijken heeft geen zin, zeg ik er maar even bij 😉.

Genoeg over mezelf. Terug naar Garth Hudson. In de mooie necrologie van Gijsbert Kamer in De Volkskrant van afgelopen woensdag wordt Hudsons veelzijdigheid geroemd. De man speelde niet alleen orgel, maar ook saxofoon, accordeon en hoorn. Hij was ook een buitenbeentje in The Band, meldt Kamer. Hudson was de enige die muzikaal geschoold was en die niet zong. Hij hield zich liever wat op de achtergrond maar had ondertussen een belangrijke en onderschatte rol als arrangeur in de groep.

Ik had gek genoeg nooit echt stilgestaan bij de arrangementen van The Band. Was die muziek, die zo organisch en allesbehalve gladgestreken klinkt, door Garth Hudson gearrangeerd? Met die vraag in mijn achterhoofd luisterde ik de afgelopen dagen nog eens naar de catalogus van The Band op Spotify, de laatste jaren uitgebreid met vele live-registraties, demo-versies en outtakes. Via verschillende versies van een-en-hetzelfde nummer kun je de ontwikkeling ervan mooi volgen.

En nu hoorde ik inderdaad dat die zo organisch en rauw klinkende muziek wel degelijk het resultaat is van uitgekiend arrangeren, schaven en boetseren aan basisideeën. Elk instrument en elke stem krijgt steeds net voldoende ruimte, terwijl het volgende instrument hem alweer op de hielen zit. Dat maakt The Band zo levendig. En Hudsons orgel smeedt alles vaak aan elkaar zonder er een verstikkende toetsendeken overheen te leggen. Razendknap.

Luister bijvoorbeeld naar de samenhang van basgitaar, mandoline, gitaar en accordeon (Hudson) in Rockin’ Chair, en naar de manier waarop de stemmen elkaar opvolgen. Of luister naar deze demo-versie van All La Glory. En daarna naar de versie die uiteindelijk op Stage Fright terechtkwam. En let vooral ook op die hemelse orgelsolo in het midden.

Laatste aanwijzing van Hudsons geluids- en arrangeergenie: In Up on Cripple Creek gooide Hudson zijn clavecimbel door een wah-wah-pedaal om een vette knerpende funky groove te creëren – Stevie Wonder eat your heart out! Misschien was de bebaarde wizard achter de toetsen, de man die zijn mond nauwelijks opendeed, wel de muzikaal leider van het spul, bedenk ik. We zullen het nooit helemaal weten, maar het klinkt aannemelijk. Vaarwel Garth. R.I.P.

Karl Wallinger

Afgelopen maandag verscheen opeens op internet het overlijdensbericht van Karl Wallinger, de Britse singer-songwriter die werkte onder de bandnaam World Party. Niet ouder dan 66 werd hij, een doodsoorzaak is niet bekendgemaakt. Wel bekend is dat Wallinger al lang kampte met de gevolgen van een hersenaneurysma dat hem in 2001 bijna fataal werd.

Begin jaren 90 maakte ik kennis met het werk van Wallinger. Ik leerde dat de Welshman midden jaren 80 deel had uitgemaakt van The Waterboys (ook een favoriet in die jaren) voordat hij die band en Londen had verlaten om terug te keren naar zijn geboortegrond. Het tweede World Party-album, Goodbye Jumbo (1990) draaide ik in die dagen grijs. Karl Wallinger veroverde een speciale plek in mijn hart.

Wallinger was een soort kluizenaar. In zijn eigen thuisstudio in een vervallen pastorie knutselde hij zijn albums grotendeels eigenhandig in elkaar. De versterkers tijdens zijn optredens stonden heel zacht afgesteld, tegen de destijds heersende mode in om het publiek met je geluidsvolume tegen de achterwand te plakken. Hij werd niet altijd begrepen.

Wallinger was rechtshandig maar speelde linkshandig op een omgekeerde gitaar. Hij was niet commercieel, de liefde voor muziek dreef hem. Desondanks haalden twee van zijn liedjes de hitparade en werd zijn ultieme liefdesliedje She’s the One in het VK een nummer 1-hit in de uitvoering van Robbie Williams.

Wallinger liet zich inspireren door de mooiste popmuziek: Beatles, Stones, Dylan, Motown, seventies funk. De man WAS muziek. In zijn liedjes citeerde hij graag zijn muzikale helden, op een speelse, bijna humoristische manier. Luister naar Way Down Now, met het bekende ooh-ooh-koortje uit Sympathy for the Devil, of het groovende Ain’t Gonna Come Till I’m Ready, dat klinkt als een Sly Stone-nummer dat om onbegrijpelijke redenen nooit een lp haalde. Zojuist las ik in de mooie necrologie in The Guardian dat hij Sly’s Family Affair als ringtone op zijn telefoon had staan.

Wallinger zong, speelde en schreef vanuit zijn hart. Over onderwerpen die hem boos of verdrietig maakten, zoals censuur en de vernietiging van de aarde. Dat deed hij al toen die onderwerpen nog helemaal niet ‘hot’ waren in de popwereld. Hij zong het van zich af in liedjes als Ship of Fools en Another World.

Het mooiste aan hem vond ik zijn stem, vooral als hij zijn falset gebruikte, zoals in Is It Like Today? en het al genoemde Ain’t Gonna Come Till I’m Ready. Een ijl en herkenbaar geluid dat uit een ander lichaam leek te komen. Luister naar Wallingers eigen versie van She’s the One, die de cover van Robbie Williams ruimschoots overtreft in, eh ja, wat eigenlijk? In subtiliteit, in muzikaliteit? Ja, dat ook. Maar ik bedoel vooral: in liefde.

Robbie Robertson

Nee, niet alweer. Niet wéér een popheld die vertrekt naar de eeuwige rockvelden. Dat dacht ik toen ik gisteren las over het overlijden van Robbie Robertson, de gitarist en belangrijkste liedschrijver van The Band, op 80-jarige leeftijd. De man die eind jaren 60 misschien wel eigenhandig de basis legde voor het hele genre Americana, zoals we sinds pakweg de jaren 90 het popgenre noemen dat – hoe verschillend in uitwerking ook – steeds teruggrijpt op de traditionele folk, country en blues van het continent.

The Band was baanbrekend. Eind jaren 60 waren de meeste andere bands bezig de grenzen van de oorspronkelijke rock-‘n-roll en soul op te rekken met muziek die vooral ‘moderniteit’ uitstraalde en de inspiratie haalde uit de stad of uit de eigen psyche. Denk aan de steeds gladdere hitproducties of de experimentele prog-, hard- en psychedelische rock van die tijd.

Robbie Robertson en zijn kompanen legden de omgekeerde weg af: ze keken terug. Ze richtten hun ogen en oren op de muziek en de geschiedenis van het platteland. Ze gebruikten niet alleen elektrische maar ook akoestische instrumenten, ze zongen rauw en ongepolijst over een soort mythisch oer-Amerika. Tot op de dag van vandaag inspireert hun muziek acts als The Jayhawks, Wilco, Los Lobos en vele andere ‘roots’-artiesten.

Eerder schreef ik al eens over het debuutalbum van The Band, Music from Big Pink (1967). Over de immense impact die dat album had, bijvoorbeeld op de folkrockers van Fairport Convention die in reactie op Big Pink in hun eigen Britse verleden gingen graven. Ook schreef ik over de documentaire Once Were Brothers (2020), waarin Robertson zijn versie geeft van het tragische verhaal van The Band.

Want een tragisch verhaal blijft het. De vier Canadezen (naast Robertson bassist-zanger Rick Danko, toetsenist-zanger Richard Manuel en organist Garth Hudson) en één Amerikaan (drummer-zanger Levon Helm) waren ooit een hechte groep collega-vrienden die door critici en publiek op handen werden gedragen. Maar ze konden de boel niet bij elkaar houden. Robbie Robertson was degene die in 1976 – tijdelijk, zo was de intentie – de stekker eruit trok, na een groots afscheidsconcert dat werd vastgelegd in de documentaire The Last Waltz van Martin Scorsese.

Mijn kennismaking met The Band in de jaren 70 kwam zoals zo vaak tot stand via een ‘special’ op de radio, een uur dat helemaal aan één popact werd gewijd. De DJ was Theo Stokkink of Vincent van Engelen, dat weet ik niet meer, de cassette die ik destijds opnam is in de mist van de tijd opgelost. Ik weet nog wel dat de muziek van het vijftal weliswaar adembenemend was, maar ook bijna te rauw voor mijn 13-jarige oren en te woest voor mijn beschermde leventje in een slaapstad in de buurt van Den Haag.

Een paar weken later kocht ik desondanks hun derde album, Stage Fright, misschien vanwege het meer gepolijste karakter van die plaat. Volgens de kenners niet hun beste werk, maar voor mij staat hij bovenaan, waarschijnlijk gewoon omdat het mijn eerste Band-item was. Maar ook omdat hij mijn all-time topnummer The Rumor bevat, een lied waarin de fantastische zangers van The Band alle drie hun plek opeisen en dat iets van hun eigen tragedie lijkt te weerspiegelen. Misschien zongen ze wel altijd veel meer over zichzelf dan over de fictieve historische personages dan ik altijd heb gedacht, denk ik nu.

Bij zijn overlijden realiseer ik me dat de persoon Robbie Robertson voor mij altijd op afstand is gebleven. In tegenstelling tot bijvoorbeeld toetsenist-zanger Richard Manuel. Robertson kwam in interviews altijd uiterst bedachtzaam over, bijna alsof hij iets achterhield. Misschien niet uit slechte motieven, maar toch op zo’n manier dat het moeilijk was om een band met hem te voelen. Robertsons moeilijke jeugd in Toronto, als ‘halfbloed-native american’, met een onbekende vader, is misschien debet aan zijn gereserveerde opstelling.

Wat overblijft is bij mij vooral de bewondering voor zijn werk. Die laait weer bij me op. Dat werk is echt groots. Origineel (King Harvest), veelzijdig (All A Glory) en gelardeerd met misschien wel de meest uitzinnige gitaarsolo’s uit de pophistorie, compleet met zijn karakteristieke boventonen (The Shape I’m In). De Canadees verrijkte de rock-‘n-roll ingrijpend, op een manier die ook terugkijkend nauwelijks is te bevatten. En zo verrijkte hij ook mijn leven, op een manier waar ik moeilijk woorden voor kan vinden. Ik heb een poging gedaan. R.I.P. Robbie Robertson.

David Lindley

Een van mijn pophelden vertrok vorige week op 78-jarige leeftijd naar de pophemel: David Lindley. In eerste instantie wilde ik ‘gitaarheld’ schrijven, maar daarmee zou ik hem tekort doen. De Amerikaan was een multi-instrumentalist, door sommigen zelfs ‘maxi-instrumentalist’ genoemd: hij bespeelde niet alleen de akoestische en elektrische gitaar, maar ook viool, contrabas, basgitaar, banjo, mandoline, bouzouki, oed en een reeks andere snaarinstrumenten.

David Lindley (San Marino, California, 1944) begon als kind al met muziek maken. Eerst viool en ukelele, toen de 5-snarige banjo. Zijn ouders, klassieke-muziekliefhebbers, konden zijn voorkeur voor ‘hillbilly-muziek’ maar matig waarderen, zodat de jonge David zich op de wc opsloot om te oefenen. Hij zou de elektrische gitaar pas aan zijn repertoire toevoegen, zo vertelde hij later, toen hij zag hoeveel vrouwelijke aandacht hij daarmee kon genereren.

Lindley werd vooral bekend als sessiemuzikant. Op een indrukwekkend aantal albums is zijn kenmerkende spel te horen. Leonard Cohen, Linda Ronstadt, Warren Zevon, Bob Dylan, Rod Stewart, Bruce Springsteen, Dolly Parton, Little Feat, the Bangles, Shawn Colvin en een reeks andere artiesten maakten graag gebruik van zijn diensten. Via die platen zou zijn sound vele andere gitaristen beïnvloeden.

Lindley was een zogenaamde musician’s musician, oneindig veel hoger gewaardeerd door collega’s dan door het grote publiek. Eind jaren 70 haakte hij aan bij zielsverwant Ry Cooder, ook zo’n eigenzinnige snarenvirtuoos met interesse voor (traditionele) muziekgenres uit de hele wereld. Samen speelden ze op Cooders albums Jazz and Bop Till You Drop (1979-80), op diens filmsoundtracks in de jaren 80 en lagter, ook deze eeuw, vaak live.

Hoeveel waardering David Lindley bij andere popmuzikanten genoot bleek vorige week uit het grote aantal R.I.P.-tweets, uit zeer uiteenlopende genres. Van rockgitarist Vernon Reid van Living Colour en bluesrocker Joe Bonamassa (‘Rest in Peace to one of the greatest ever to ever play music’) tot singer-songwriters als Jason Isbell en Graham Nash (‘David Lindley changed the game for all of us’).

Mijn eigen kennismaking met de meestergitarist verliep via de jaren 70-platen van Jackson Browne Late For the Sky (1974), Running On Empty (1977) en vooral For Everyman (1973). Ik herinner me dat ik die laatste plaat in handen kreeg door een leenruil met een muziekvriend die ik uit het oog verloor voordat we onze eigen lp’s weer terug hadden. Gelukkig voor mij, want samen met een andere muziekvriend draaide ik For Everyman vervolgens grijs.

Waarin zat voor ons de aantrekkingskracht van dit album? Naast de indringende teksten waren dat in de eerste plaats de meerstemmige zangpartijen, waarin Browne’s wat klaaglijke stem fraai samenging met de achtergrondzang van onder meer Bonnie Raitt, David Crosby, Glenn Frey en Don Henley. Samen met die vriend zocht ik de akkoorden en de koortjes van de liedjes uit en probeerden die te imiteren.

De andere bijzondere kwaliteit van het album was David Lindley, op akoestische, elektrische en slidegitaar. Ademloos luisterden we hoe hij nummers als Take It Easy en Our Lady of the Well een fraaie omlijsting gaf (en we zagen af van een poging tot imitatie). Vooral zijn slidespel was totaal anders dan we gewend waren. Tot dan toe kenden we de slidegitaar vooral van bluesartiesten als Elmore James, Johnny Winter en Duane Allman: ruige jankende klanken waarmee je je ouders in de gordijnen kon jagen. Bij Lindley leek de slidegitaar een extra melodie die de liedjes naar grotere hoogten optilde. Net zoals zijn elektrische viool in Ready or Not.

Wat Lindley ook bijzonder maakte: voor een virtuoos maakte hij zich opvallend ondergeschikt aan het liedje. Hij speelde niet te veel, drong zich niet op. Luister bijvoorbeeld naar These Days. Dit nummer werd eerder opgenomen door Nico en door Greg Allman, maar in deze versie is de slide een soort derde stem die deze klassieker wat mij betreft boven de andere uitvoeringen doet uitstijgen. Dat hij ook ruiger tekeer kon gaan, is te horen in Browne’s Redneck Friend en Running on Empty (vanaf 3:46).

Maar Lindley was niet alleen maar instrumentalist. Als lid van de begeleidingsband van Jackson Browne etaleerde hij onverwacht zijn bijzondere falset in de live-versie van Stay (vanaf 7:10). Niet bepaald een standaard popstem, wel uitermate karakteristiek. Begin jaren 80 zette hij de combinatie zang-gitaar voort in zijn eigen band El Rayo-X, waarin country en reggae een aanstekelijk huwelijk aangingen. Bijvoorbeeld op het Duitse Lorelei Festival in 1982.

Je ziet hem daar als frontman van El Rayo-X, genietend van een hoofdrol op het podium. Het idee dringt zich bij me op dat David Lindley helemaal geen meestergitarist op snarenwonder of multi-instrumentalist was, zoals hij altijd werd aangeduid. In zijn hart was hij een zanger. Toevallig gebruikte hij voor die zang meestal een gitaar. Of een bouzouki. Of een sitar. Of een mandoline. Of een ander snaarinstrument dat vorige week bij aankomst in de pophemel hopelijk al voor hem klaarstond.

David Crosby

Foto: Glenn Francis/Pacific Pro Digital Photography

Eerst Christine McVie, toen Jeff Beck en nu David Crosby. Drie grootheden uit de popmuziek ontvielen ons kort na elkaar. Het is niet verwonderlijk nu de rocksterren van weleer op leeftijd komen, en toch is het elke keer een schok dat ook de onsterfelijken sterfelijk blijken te zijn.

Vooral het overlijden van Crosby grijpt me aan. De Amerikaan, geboren in 1941 in Los Angeles, was als lid van CSN en CSNY een van mijn vroegste helden. De ontdekking van de vier singer-songwriters met hun drie- en vierstemmige samenzang markeert de start van wat ik mijn popluistercarrière noem, vanaf mijn twaalfde jaar. Ik weet nog hoe ik op mijn kamer obsessief naar de radio zat te luisteren, met twee vingers in de aanslag om de stugge knoppen van de cassetterecorder in te drukken en liedjes als Helplessly Hoping en Our House vast te leggen. De ontdekking van CSNY ging samen met het besef dat de wereld een stuk groter was dan ik tot dan toe gedacht had, en met een vaag beeld van alles wat daarin te vinden was. En de weg daarnaartoe ging ontegenzeggelijk via de muziek.

Van het legendarische kwartet was Crosby voor mij de meest exotische, waarschijnlijk omdat ik zijn liedjes muzikaal niet goed kon duiden. Op het klassieke CSNY-album Déjà Vu springen zijn twee nummers eruit. Het superieure titelnummer bijvoorbeeld heeft geen herkenbare coupletten en refreinen, een vreemde tekst, stukjes scat-zang en diffuse open akkoorden. Ook de gepassioneerde protestsong Almost Cut My Hair met zijn rondcirkelende gitaarmelodie liet zich niet gemakkelijk begrijpen.

Het zal deels die ongrijpbaarheid zijn geweest die me destijds lang deed aarzelen over de aanschaf van zijn eerste soloplaat, If I Could Only Remember My Name. Het album werd samen met Graham Nash’ solodebuut Songs for Beginners als dubbelelpee uitgebracht, voor welgeteld 24,99 gulden. Het was het pakkende Nash-album dat me uiteindelijk over de streep trok, meer dan de soloplaat van Crosby, met zijn dromerige, uitgesponnen nummers zonder duidelijke kop of staart.

Inmiddels kan ik die plaat meer waarderen. Ik ben gewend geraakt aan Crosby’s folky jazz-inslag. De man heeft zijn hele leven waarschijnlijk geen enkel liedje geschreven met gewone uit drie noten bestaande majeur- of mineurakkoorden. Altijd moest er minstens één noot bij, en liever twee of meer. En als die extra noten niet in de gitaar- of toetsenpartij zaten, stopte hij ze wel in de meerstemmige zang. Die werkwijze heeft hij altijd volgehouden.

Het meest bijzondere van Crosby vind ik zijn wederopstanding vanaf eind 20e eeuw. Na een levertransplantatie, diverse verslavingen en een aantal hartinfarcten maakte hij een ongelooflijke comeback. Eerst leverde hij vier fijne albums af als zanger van de jazz-rockband CPR, met zijn hervonden zoon James Raymond. Tijdens tournees liet hij horen hoe goed hij ook als bijna zestigjarige nog bij stem was. Luister bijvoorbeeld naar Morrison.

In deze eeuw leverde hij nog eens vijf soloplaten af die zeer de moeite waard zijn. Crosby voelde urgentie, de tijd zat hem op de hielen. Croz (2014) is misschien wel de sterkste. Maar ook Sky Trails bevat zijn uit duizenden herkenbare ongrijpbare harmonieën en persoonlijke teksten. For Free (2021) is zijn jongste, een opmerkelijk opgewekt klinkend album. Tot aan het afsluitende I Won’t Stay For Long, waarin Crosby verstild zingt over zijn eigen einde op deze planeet. Hier geen tweede stem om zich te laten bijstaan, de artiest is bij dit afscheid helemaal alleen. Maar ik stel me voor dat hij in de pophemel zo weer kan aansluiten in een eersteklas close harmony-koortje. Zing in vrede, David Crosby.

Iconische drummers

Het theater van de popmuziek heeft wel wat religieuze trekjes. En dus zijn er ook iconen. Artiesten die boven de rest uitsteken, helden die in feite meer zijn dan zichzelf omdat ze een archetype vormen, een model neerzetten waaraan navolgers moeten voldoen of waaraan ze zich moeten meten.

Sommige artiesten – of eigenlijk hun managers of platenlabels – dragen zelf actief aan zo’n iconische status bij door zich te tooien met bijnamen als The King (Elvis Presley), The King of Pop (Michael Jackson) of The Queen of Soul (Aretha Franklin). In andere gevallen ontvangen ze dit soort eretitels door fans of journalisten, zoals God (Clapton) of His Bobness (Bob Dylan).

(meer…)

Dank u, mijnheer Withers

Bill Withers jaren 70Gouden platen, awards, tribute-albums, een rits tijdloze liedjes die mensen troost en inspiratie blijven bieden – na de dood van een artiest wordt dat alles een paar dagen later in de krant teruggebracht tot maximaal vierhonderd woorden. Zelfs een imposant artiestenleven lijkt dan zo futiel, bijna zinloos – en het leven van ons gewone stervelingen en passant nog meer. Dat gevoel kreeg ik vorige week toen ik de necrologieën las van Bill Withers, die op 30 maart op 81-jarige leeftijd overleed.

Bill Withers met gitaar liveDe Volkskrant heeft het over de laatbloeier die ondanks een relatief korte carrière (1971-1985) wist uit te groeien tot een legende. The New York Times roemt de ‘onzelfzuchtigheid’ van zijn werk, een kwaliteit die in popmuziek zo zeldzaam is. NRC heeft het over een ‘soulman in trui die altijd de eenvoud zocht’. (meer…)

Dr. John

Dr. John roosHij was een legende, een beetje larger than life. In werkelijkheid heette hij Mac Rebennack – of eigenlijk Malcolm John Rebennack Jr. – maar hij tooide zich in de jaren 60 met de naam Dr. John, The Night Tripper, daarna afgekort tot Dr. John. Die aliassen passen perfect bij zijn geboortestad en woonplaats New Orleans. Want in de raadselachtige smeltkroes New Orleans, ook wel The Crescent City, The City of Sin, NOLA of N’Awlinz genoemd, is één naam nooit genoeg.

gumbo3Vorige week donderdag overleed Dr. John, 77 jaar oud, aan de gevolgen van een hartaanval. Ik zag hem in de loop der tijd twee keer optreden, de begaafde pianist met de gruizige, knauwende en toch verrassend lenige stem. Zijn muziek is moeilijk te definiëren, maar laat zich het beste vergelijken met gumbo, die typisch Louisiaanse stoofpot zonder vast recept waarin de meest uiteenlopende ingrediënten een plek kunnen krijgen. (meer…)

Aretha

Aretha FranklinHet was niet de bedoeling om vandaag alweer te gaan bloggen, maar het droevige nieuws van het overlijden van The Queen of Soul gisteren – uitgerekend op 16 augustus, de sterfdag van blues-oervader Robert Johnson én rock-‘n-rollkoning Elvis Presley –  zorgde bij mij voor een stroom gedachten en gevoelens die zich niet lieten onderdrukken.

Aretha Franklin oud in zilveren mantelRecente berichten bij monde van Aretha Franklins familie voorspelden al weinig goeds, en haar gezondheid liet al enige jaren te wensen over, dat was bekend. Toch gaf ze in 2015 nog een kippenvel-uitvoering van (You Make Me Feel Like) A Natural Woman in het Kennedy Center in Washington DC, ten overstaan van een laaiend enthousiast publiek, waaronder het presidentiële echtpaar Obama. Zodat je kon denken dat ze het eeuwige leven had.

Blues Brothers2Voor mij – net als voor vele anderen – begon de kennismaking met Aretha Franklin pas echt met haar optreden in de Blues Brothers-film, ook al bevond een aantal van haar liedjes (Spanish Harlem, I Say A Little Prayer) zich al in mijn achterhoofd. Met het nummer Think, dreigend zwaaiend met een koekenpan als ik het me goed herinner, maakte de soulkoningin haar echtgenoot duidelijk dat hij niet bij haar hoefde terug te komen als hij besloot zich toch weer met zijn oude bandmaten in te laten. Hij kon het verder schudden, maar ik was verkocht.

Aretha Franklin jong 2Dus kocht ik een geweldig verzamelalbum van haar dat ik gisteren ondanks gekmakend graafwerk niet in de platenkast kon vinden (als jij het toevallig ooit een keer van me geleend hebt, breng het terug en ik vergeef je). Man, wat heb ik die plaat vaak gedraaid op mijn studentenkamer. Dat gemak, die diepte, die timing. En de power van mevrouw Franklin was zo groot, die kon alle euforie versterken en alle eventuele muizenissen wegblazen.

Aretha Franklin jongBijvoorbeeld met het extatische Save Me, waarover ik eerder op Goeie Nummers al schreef. Of met Franklins versie van Otis Reddings Respect, die het origineel in de schaduw stelde. Since You’ve Been Gone, ook al zo’n ongelooflijke kraker. En natuurlijk haar cover Sam Cookes A Change Is Gonna Come, dat zou uitgroeien tot een anthem van de zwarte burgerrechtenbeweging.

wolkenloze hemelMaar het nummer dat voor mij echt elk wolkje van de hemel kon vegen, was een andere, veel minder bekende Sam Cooke-compositie: Good Times. Want Aretha kon niet alleen treuren, smeken, respect opeisen, op haar strepen staan of haar hart laten spreken. Nee, ze hield ook gewoon van een feestje. Zo’n feestje dat te goed is om ooit op te houden. Luister maar. En kijk daarna omhoog.

Tom Petty

330px-Tom_Petty_(8191710373) 2014En daar ging er weer een. Het erge is dat je weet dat dat voortaan de hele tijd zo zal doorgaan. Veel rocksterren hebben inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Bovendien zijn het uiteindelijk toch gewoon mensen, hoewel we dat altijd willen ontkennen. Afgelopen maandag, mijn verjaardag notabene, was het dus Tom Petty. Volkomen onverwacht, 66 jaar pas, vlak na een succesvolle jubileumtournee door de VS.

Tom_PettyTom Petty, afkomstig uit Florida, verkocht wereldwijd zo’n tachtig miljoen platen maar was vooral in zijn thuisland een hele grote, die stadions liet vollopen. Maar het begon voor hem en zijn Heartbreakers in Europa. Hier liftte hij mee op de buzz van punk en new wave die in de tweede helft van de jaren 70 over het continent spoelde.

Tom Petty & The HeartbreakersHet ijzersterke debuutalbum van de band, simpelweg getiteld Tom Petty & The Heartbreakers (1976), vormde meteen een blauwdruk al voor zijn latere werk: meeslepende compacte rocksongs, klaaglijk en nasaal gezongen, met pakkende melodieën en precies de goede gitaarriffs en toetsenaccenten van begeleiders Mike Campbell en Benmont Tench.

Tom Petty WildflowersNa dat debuutalbum maakte Petty nog veel meer platen die niet stuk kunnen en altijd mooi zullen blijven, zoals Damn The Torpedoes (1979), Full Moon Fever (1989) en Wildflowers (1994). Ongeveer volgens het recept van de eersteling, maar niet gemakzuchtig, allesbehalve formulewerk. Het is eerder dat het bij Petty altijd allemaal zo gemakkelijk klinkt – meestal het kenmerk van ware klasse.

Learning to flyNiet al zijn platen zijn even sterk, maar ze bevatten zonder uitzondering een of meer pareltjes. Zodat je zonder moeite een driedubbeldik verzamelalbum uit zijn liedjescatalogus kunt samenstellen met alleen maar klassiekers. Ik noem er drie, nee vier, nee vijf: Breakdown, Refugee, Free Fallin’, I Won’t Back Down, Learning To Fly.

Nico Dijkshoorn‘Learning To Fly’ is zo’n typisch Petty-nummer, waarin hij zijn wanhopige en toch krachtige stemgeluid inzet om de eenzamen onder ons, of misschien eerder de eenzaamheid in ons allen, te troosten. Nico Dijkshoorn wijdde deze week een prachtige column aan het nummer, waarin zijn gebruikelijke grappen en grollen het moesten afleggen tegen ontroering.

Traveling Wilbury'sEr valt nog veel meer over Tom Petty te vertellen, over zijn aandeel in supergroep The Traveling Wilbury’s bijvoorbeeld, en over zijn bijzondere imitatiecovers, bijvoorbeeld op het J.J.Cale-tributealbum The Breeze. Maar daarvoor voelt het te vroeg.

citaat uit American GirlEind jaren zeventig maakte ik zijn opkomst mee, onder meer via een live-optreden van Pinkpop 1977, dat ik op cassette opnam van de radio en vaak terugluisterde. ‘God it’s so painful / Something that’s so close / And still so far out of reach,’ hoorde ik Petty zingen in ‘American Girl’. Ik was geen Amerikaan, geen meisje, maar wel veertien. Een heel geschikte leeftijd om door zulke regels – en zulke muziek – te worden gegrepen. En getroost. Maar eigenlijk is elke leeftijd er geschikt voor. Dank je, Tom.

R.I.P. Walter Becker

Steely Dan 2Een onaantastbare twee-eenheid vormden ze. Walter Becker en Donald Fagen. Altijd in die volgorde. Maar nu dus niet meer. Afgelopen zondag overleed Walter Becker, 67 jaar oud. Samen met Fagen was hij in Steely Dan vanaf begin jaren zeventig verantwoordelijk voor een uniek geluid: een vernieuwende mix van pop, jazz en funk, met cryptische teksten die volop ruimte lieten voor interpretatie. Uitgevoerd door topmuzikanten in topstudio’s.

Do It Again en Rikki Don't Lose That NumberSteely Dan onttrok zich aan alle etikettering. Hoewel het lekker in het gehoor lag – luister maar eens naar Do It Again of Rikki Don’t Lose That Number – was het geen gemakkelijke muziek. Akkoorden en melodieën waren geraffineerd en onvoorspelbaar. De teksten, vol obscure verwijzingen en cynische humor, hielden je op het puntje van je stoel. In de woorden van collega-artiest Rickie Lee Jones: ‘They were the first to make intelligent music cool.’

marx brothersBecker en Fagen ontmoetten elkaar in hun studententijd eind jaren zestig. Geen Ze deelden een liefde voor soul, Chicago blues en jazz (dwz de jazz van vóór de mid-sixties), en voor de Marx Brothers, science fiction, Nabokov, Kurt Vonnegut en de films van Robert Altman. Volgens de mores van de tijd zetten ze zich daarmee af tegen hun opvoeding. Wel bijzonder is hoe ze al die invloeden – de muzikale, literaire én cinematografische – in onvergetelijke popsongs wisten te gieten.

Steely Dan ca 2000Bij artiestenduo’s is de buitenwacht vaak nieuwsgierig naar de rolverdeling, de onderlinge krachtsverhoudingen. Maar daarvoor kwam je bij Becker en Fagen van een koude kermis thuis. Op het podium en in de liner notes herkenden we natuurlijk Fagen op zang en toetsen en Becker op gitaar en/of bas. Maar wie precies wat deed bij het schrijven van de nummers of in de studio, daar deden de twee altijd vaag over, net zoals ze hun eigen zieleroerselen tegenover de buitenwereld doorgaans in een nevel van wisecracks verborgen.

hoes Gaucho van Steely DanOver conflicten hoorden we evenmin iets. Ook niet toen het tweetal na hun zevende studioalbum Gaucho (1980) uit elkaar ging. Pas later werd duidelijk dat Beckers zware drugsverslaving in die tijd een wissel op de samenwerking trok. Het legendarische perfectionisme van Becker en Fagen – waarmee ze een standaard neerzetten die tot op de dag van vandaag voor veel collega’s een heilige graal is – spreekt wat dat betreft boekdelen. Je moet wel echt goede vrienden zijn om zo samen te kunnen werken.

Walter Becker2Bij mij duurde het een tijd voordat Steely Dan aansloeg. De muziek was moeilijk te plaatsen. En week nogal af van de folk, country-rock en pubrock waar ik vooral naar luisterde. Het was jazzy, en soms leek het op disco, zoals Josie, en dat was dus Fout. En net als veel anderen was ik gewoon een beetje bang van die mannen. Een schoolvriend omschreef Becker als ‘die kale met dat lange haar’. Brrr.

hoes Everything Must Go van Steely DanBegin deze eeuw kwam het tweetal weer bij elkaar. Ze maakten twee studioalbums, Two Against Nature en Everything Must Go, goede platen die volgens de meeste critici echter niet konden tippen aan hun oudere werk. Op mijn persoonlijke Steely Dan-playlist prijken echter verrassend veel tracks van die twee platen. Ze funken bijvoorbeeld beter dan ooit, bijvoorbeeld in naar Jack of Speed, met geweldig blazerswerk. Of naar deze hele show. Misschien is het tijd voor herwaardering van die periode. Zeker nu we weten dat er geen nieuw studiowerk meer komt.

Walter BeckerWalter Becker was bovenal het meest onwaarschijnlijke rolmodel dat je je kunt voorstellen. Hij had een moeilijke jeugd, was introvert en niet knap. Maar intelligent, muzikaal en humoristisch was hij wel. En door zich daarop te focussen kreeg hij erkenning, werd hij rijk en beroemd. Zo bracht hij hoop in de levens van talloze verlegen nerds op deze aardbol, alsof hij zei: Kijk eens wat je tot stand kunt brengen. Niet door vooraan te gaan staan en een fraai masker op te zetten, maar door de muziek te maken die je zelf mooi vindt. Muziek die voortleeft als je er zelf niet meer zult zijn.

Walter Becker heeft laten zien dat dat kan. Daar mogen we hem eeuwig dankbaar voor zijn. En voor zijn muziek natuurlijk.

R.I.P. Midnight Rider

Gregg AllmanAfgelopen zaterdag overleed weer een grote rockmuzikant. Nu Gregg Allman, 69 jaar oud. We wennen er al aan, zo lijkt het. Misschien scheelt het ook als je wist dat de zanger-toetsenist al eens een levertransplantatie onderging. Maar toch. Met Allman gaat een van de grootste rockzangers verloren, en de enige nog levende peetvader van de Southern Rock.

Duane Allman2De Allman Brothers Band, aangevoerd door Greggs broer Duane op slidegitaar, waren tot begin jaren 70 een zoekende rockband, tot ze hun roots ontdekten: blues en country, die ze vervolgens combineerden met stevige rock en een vleug jazz. In korte tijd groeide de dynamische band uit tot een live-sensatie: twee drummers, stuwende bas, twee virtuoze gitaristen die virtuoos en langdurig duelleerden maar ook subtiel konden samenspelen – met een repertoire van sterke zelfgeschreven nummers en goedgekozen bluescovers. Dat was niet eerder zo vertoond.

Gregg Allman jong met gitaarNaast Duane’s slide – en zonder de andere bandleden tekort te willen doen – was Greggs stem voor mij de absolute trekker in de muziek van de Allmans. Grommen en uithalen, dat kon-ie, maar ook binnen één regel overschakelen naar melodieus en klaaglijk. Groot en klein. Bravoure en kwetsbaarheid. Luister maar eens naar Not My Cross To Bear. Of het door hemzelf geschreven Please Call Home. Of in het subtiel groovende The Midnight Rider, waarmee de band in 1972 doorbrak.

hoes Live at the Fillmore EastMet drie klassieke albums – The Allman Brothers Band, Idlewild South en vooral Live At The Fillmore East – veroverden de Allmans een definitieve plek in het pantheon van de popmuziek. Zozeer zelfs dat de band de voortijdige dood van leider Duane in 1974 overleefde en tot een paar jaar geleden bleef toeren en platen maken. Geen discussie – de Allmans waren gewoon de beste van alle, vaak steengoeie, bands die tot op de dag van vandaag onder de vlag van de Southern Rock acteren.

Gregg Allman achter toetsenHet hoofdstuk Allman Brothers mogen we nu als gesloten beschouwen. Na meer dan veertig jaar is Gregg zijn oudere broer achterna gegaan. We gaan hem missen. R.I.P. Midnight Rider.

Al Jarreau

Oal-jarreau2 nee, niet weer, dacht ik begin deze week. Maar ik vrees dat we eraan zullen moeten wennen, nu de popmuziek inmiddels zelf de pensioengerechtigde leeftijd ruimschoots heeft bereikt. Nu was het Al Jarreau die ons verliet.

hoes-roof-garden-al-jarreauAl Jarreau (geb. Milwaukee, Wisconsin, 1940) is hier te lande het meest bekend van het lekkere Roof Garden uit 1981, met de kenmerkende wahwah-zang in het intro. Mijn kennismaking met de scattende jazzsoulzanger dateert van een paar jaar eerder, door toedoen van nota bene tv-presentator Willem Duys (voor de jongere lezers: zeg maar de Ivo Niehe van de jaren 60 en 70). De steun van Mr Avro voor deze nieuwe artiest was voor mij allesbehalve een aanbeveling, maar Duys’ oog voor talent valt achteraf gezien niet te ontkennen.

al-jarreau5Jarreau beheerste funk, latin, jazz, pop en ballads, maar omdat hij in zijn hart een jazzartiest was, vormde een bestaand nummer voor hem vooral een startpunt om op avontuur te gaan. Luister maar naar zijn versie van Elton Johns ‘Your Song’, James Taylors ‘Fire and Rain’ of Dave Brubecks klassieker Take Five. Of naar Sergio Mendés’ Mas Qua Nada. Jarreau bereidde bovendien de weg voor zo’n beetje iedereen in de popmuziek die zijn stem voor een muziekinstrument wil laten doorgaan. Trompet, fluit, gitaar, percussie, noem maar op, hij draaide zijn hand er niet voor om. Mensen als Raul Midón en Bobby McFerrin keken bij hem de kunst af en zonder Jarreau hadden de beatboxers van nu waarschijnlijk ook niet bestaan.

al-jarreau-lock-all-the-gatesWat mij betreft was de vocalist op zijn best in zelfgeschreven melodieuze stukken als Aladdin’s Lamp  en Lock All The Gates. Geheimzinnige nummers waarin elk woord een uitnodiging en elke lettergreep een liefdesverklaring is. En fantastisch om te zien hoe eenvoudig hij daar op het Duitse NDR-podium staat, slechts ondersteund door drums, bas en piano. Meer heeft hij niet nodig. Misschien is die stoere tederheid wel het belangrijkste van wat Al Jarreau ons nalaat.

al-jarreauVandaag treuren we niet alleen over het verlies van Al Jarreau maar staan vooral stil bij het moois dat hij voor ons heeft achtergelaten. Het past ook bij de man die zoveel liefde voor de muziek had en bijna tot aan zijn dood op het podium stond. En laten we hopen dat het even mag duren voordat hij door andere popiconen wordt gevolgd naar het dakterras .

 

Het web is af

Pieter Steinz2Deze week staat Goeie Nummers in mineur, vanwege het overlijden van schrijver Pieter Steinz. Hoewel het nieuws afgelopen dinsdag niet als een verrassing kwam – Steinz was in 2013 gediagnosticeerd met de onbehandelbare ziekte ALS -, werd ik er toch door getroffen. Hetzelfde bouwjaar (1963), ook als jongetje voorgoed de literatuur ingezogen door Het Sleutelkruid van Paul Biegel, en een groot popliefhebber bovendien.

Made in EuropeBovenal was en is Steinz voor dit blog een immense inspiratiebron. De voormalige ‘chef boeken’ van NRC Handelsblad paarde een grote belezenheid aan een frisse, open geest. Grenzen tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur waren er om te doorbreken; zijn boek Made in Europe (2014) behandelt net zo gemakkelijk Kuifje en Lego als Ovidius’ Metamorphoses en James Joyce’ Ulysses. En uit zijn zeer leesbare artikelen over boeken, films, beeldende kunst en muziek spreekt vooral bewondering en enthousiasme, naast de wens om andere mensen daarin te laten delen.

J.C. BloemDe culturele omnivoor, zoals NRC hem in zijn necrologie noemt, had daarbij een bijzonder vermogen om onverwachte dwarsverbanden tussen uiteenlopende werelden te zien. Zo schonk Steinz ons de prachtige vergelijking tussen de Zutphense dichter J.C. Bloem en de oude bluesmannen uit de Mississippidelta. En die tussen literair personage Oblomov en ‘Sunny Afternoon’ van The Kinks. In zijn blog Lezen met ALS verbond hij dit soort observaties ook nog eens op even ontroerende als geestige wijze met zijn eigen situatie.

Luisteren etcetera jaren 70Steinz was verknocht aan lijstjes, schema’s en overzichten. Dingen die orde scheppen in de onmetelijkheid van onze cultuuruitingen en de chaos van het leven. Dat deed hij bijvoorbeeld, samen met Bertram Mourits, in Luisteren &cetera. Het web van de popmuziek in de jaren zeventig (2011). De auteurs beschrijven daarin 25 bepalende albums van dat decennium, en leiden de lezer daarbij uiterst informatief en met veel geestdrift naar verwante artiesten, albums en liedjes. Een even aanstekelijk deel over de jaren 80 en 90 volgde, een deel over de jaren 50 en 60 verschijnt binnenkort, waarmee een fraai web is geconstrueerd van een halve eeuw popmuziek.

Paul Simon GracelandEn dan. Wat kan ik nog zeggen. Een liedje om af te sluiten dan maar. Vanaf het begin van dit blog heb ik me tenslotte voorgenomen om – als het maar even mogelijk is – elke post op een optimistische noot te laten eindigen. De door Steinz bewonderde Nick Cave met Death Is Not the End? Toch maar niet. Een andere van zijn favorieten past toch beter: Paul Simons Graceland, met de onuitwisbare regels ‘I have reason to believe / We all will be received / In Graceland’.

JJ Cale – 17e-eeuwer in de Americana

Joost van den VondelTijdens mijn studie Nederlands in de jaren 80 maakte ik schoorvoetend kennis met de literatuur van de 17e eeuw. Het leek me nogal stoffig. Wat bleek? Als je er eenmaal mee bezig was, vond je in de gedichten en toneelstukken van Bredero, Huygens en de grote Vondel alles wat literatuur zo boeiend kan maken: drama, humor, prachtige taal en ontroering.

Een andere eye-opener was dat deze schrijvers uit de Renaissance vooral bezig waren met imiteren. Copyright bestond nog niet; originaliteit was geen belangrijk criterium voor kunstenaars. Dat nabootsen van beroemde klassieke voorbeelden begon met het kennen en opvolgen van de voorschriften van de verschillende literaire genres: translatio (vertalen) en imitatio (creatief bewerken). De schrijver moest eerst leren een tragedie, komedie of epos volgens de regelen der kunst op te zetten. De laatste en moeilijkste stap was de aemulatio: het overtreffen van de grote voorbeelden.

JJ CaleDe in 2013 overleden JJ Cale doet in veel dingen denken aan die 17e-eeuwers. De bescheiden singer-songwriter uit Tulsa, Oklahoma kende de regels van de traditionele Amerikaanse muziekgenres als zijn broekzak, van country en rockabilly tot jazz en blues. Dat hoor je terug in het gemak, de loomheid, de losjes samenhangende ritmes, in de ruimte die zijn muziek altijd ademt.

stoofpotjeMaar Cale deed meer dan alleen de roots-genres volgen. Hij brouwde zijn eigen unieke stoofpotje, waarin hij de bekende stijlen door elkaar klutst terwijl ze toch herkenbaar blijven. Een vuurtje eronder en sudderen maar – dat is aemulatio à la JJ Cale. Zijn voorbeelden overtreft hij door op het juiste moment van de regels af te wijken, zoals in Crazy Mama, een blues die verrast door zijn melodieuze overgang. Of in Anyway The Wind Blows, waarin je blijft wachten op een wending die nooit komt.

The BreezeBij zijn overlijden, zo herinner ik me, was er belachelijk weinig aandacht in de media. Terwijl Cale de loop der popgeschiedenis toch aardig heeft bijgebogen. Misschien was die relatieve stilte voor Eric Clapton en een paar muzikale vrienden reden om een fijne tribute-cd te lanceren: The Breeze. An Appreciation of JJ Cale.

Eric ClaptonEric Clapton, Mark Knopfler, John Mayer, Tom Petty en een paar andere cracks kozen uit Cale’s rijke repertoire zestien goeie nummers en zetten die met veel liefde en respect opnieuw op de plaat. Met het mooiste respect dat je kunt bedenken. Sommige liedjes imiteren de meester zo sterk dat ze nauwelijks van het origineel zijn te onderscheiden, inclusief Cale’s kenmerkende mompelzang. Bij andere liedjes reiken ze vergeefs naar zijn niveau, als om hun nederigheid tegenover het grote voorbeeld te tonen. Maar een enkel nummer is juist net iets strakker, een solo wat puntiger, een groove iets dieper. Clapton & Friends beseften ook dat je de meester pas echt eert door hem hier en daar te overtreffen.