
Een genie wordt hij genoemd. Omdat hij eigenhandig de bakens in de popmuziek een flink stuk verzette, met zijn bijzondere harmonieën en arrangementen. En misschien ook vanwege zijn psychische problemen. Sinds de Romantiek heerst immers de opvatting – terecht of onterecht – dat genialiteit en geestesziekte in elkaars verlengde liggen.
Afgelopen week overleed Brian Wilson, het voornaamste lid van The Beach Boys, 82 jaar oud. De man die bijna in zijn eentje verantwoordelijk was voor één van de belangrijkste en meest complexe albums uit de popmuziek: Pet Sounds. En van het geheimzinnige meesterwerk Smile, dat tientallen jaren gold als het beste nooit uitgebrachte popalbum ever.
Lange tijd beschouwde ik The Beach Boys als een oppervlakkige en oubollige hitparade-act. Een tamelijk oppervlakkig en oubollig oordeel, zou je met de kennis van nu kunnen zeggen. Dat veranderde toen ik Brian Wilsons soloalbum I Just Wasn’t Made For These Times uit 1995 hoorde, met sobere versies van een aantal van zijn bekendste nummers. Pas toen werd ik me bewust van de naakte kwaliteit van Wilson fenomenale melodieën en akkoordenreeksen. Mini-symfonietjes waren het, ook zonder de uitgebreide orkestraties.
Ook viel me toen pas de grote kwetsbaarheid en naïviteit in zijn teksten op. Met I Just Wasn’t Made For These Times was de zanger na een lange periode van verslavingen en psychische problemen weliswaar ‘terug op aarde’, maar hij klonk als een verdwaalde. Als een man die het leven totaal niet aankan en met zijn liedjes smeekt om verlossing en bescherming. Het riep bij mij evenveel bewondering als medelijden op.
Maar niet alleen medelijden. De onzekerheid, angst en somberheid die Wilson in zijn liedjes schetst, zijn weliswaar sterk uitvergroot, maar vanuit het kind dat in ons schuilt ook zeer herkenbaar:
“In this world I lock out all my worries and my fears / In my room / (…) Do my crying and sighing, laugh at yesterday” (In My Room).
Wilson was naar eigen zeggen niet gemaakt voor deze tijden. Hij was een wereldvreemde, kinderlijke ziel. Hij was in feite niet gemaakt voor deze hele wereld, denk ik. Al helemaal niet voor de wereld van de popartiest, met alle druk van de buitenwereld: de platenmaatschappij, het management, mede-groepsleden, journalisten, fans en de rest van het publiek. Misschien is dat de reden dat de zanger zich in zijn mooiste liedjes rechtstreeks tot die andere wereld lijkt te richten: God Only Knows, Good Vibrations, Love and Mercy, The Warmth of the Sun.
Wij mogen hier naar die bovenaardse schoonheid luisteren. Hij is al daar. R.I.P. Brian Wilson.






Gouden platen, awards, tribute-albums, een rits tijdloze liedjes die mensen troost en inspiratie blijven bieden – na de dood van een artiest wordt dat alles een paar dagen later in de krant teruggebracht tot maximaal vierhonderd woorden. Zelfs een imposant artiestenleven lijkt dan zo futiel, bijna zinloos – en het leven van ons gewone stervelingen en passant nog meer. Dat gevoel kreeg ik vorige week toen ik de necrologieën las van Bill Withers, die op 30 maart op 81-jarige leeftijd overleed.
De Volkskrant
Hij was een legende, een beetje larger than life. In werkelijkheid heette hij Mac Rebennack – of eigenlijk Malcolm John Rebennack Jr. – maar hij tooide zich in de jaren 60 met de naam Dr. John, The Night Tripper, daarna afgekort tot Dr. John. Die aliassen passen perfect bij zijn geboortestad en woonplaats New Orleans. Want in de raadselachtige smeltkroes New Orleans, ook wel The Crescent City, The City of Sin, NOLA of N’Awlinz genoemd, is één naam nooit genoeg.
Vorige week donderdag overleed Dr. John, 77 jaar oud, aan de gevolgen van een hartaanval. Ik zag hem in de loop der tijd twee keer optreden, de begaafde pianist met de gruizige, knauwende en toch verrassend lenige stem. Zijn muziek is moeilijk te definiëren, maar laat zich het beste vergelijken met gumbo, die typisch Louisiaanse stoofpot zonder vast recept waarin de meest uiteenlopende ingrediënten een plek kunnen krijgen.
Het was niet de bedoeling om vandaag alweer te gaan bloggen, maar het droevige nieuws van het overlijden van The Queen of Soul gisteren – uitgerekend op 16 augustus, de sterfdag van blues-oervader Robert Johnson én rock-‘n-rollkoning Elvis Presley – zorgde bij mij voor een stroom gedachten en gevoelens die zich niet lieten onderdrukken.
Recente berichten bij monde van Aretha Franklins familie voorspelden al weinig goeds, en haar gezondheid liet al enige jaren te wensen over, dat was bekend. Toch gaf ze in 2015 nog een kippenvel-uitvoering van (You Make Me Feel Like) A Natural Woman in het Kennedy Center in Washington DC, ten overstaan van een laaiend enthousiast publiek, waaronder het presidentiële echtpaar Obama. Zodat je kon denken dat ze het eeuwige leven had.
Voor mij – net als voor vele anderen – begon de kennismaking met Aretha Franklin pas echt met haar optreden in de Blues Brothers-film, ook al bevond een aantal van haar liedjes (Spanish Harlem, I Say A Little Prayer) zich al in mijn achterhoofd. Met het nummer Think, dreigend zwaaiend met een koekenpan als ik het me goed herinner, maakte de soulkoningin haar echtgenoot duidelijk dat hij niet bij haar hoefde terug te komen als hij besloot zich toch weer met zijn oude bandmaten in te laten. Hij kon het verder schudden, maar ik was verkocht.
Dus kocht ik een geweldig verzamelalbum van haar dat ik gisteren ondanks gekmakend graafwerk niet in de platenkast kon vinden (als jij het toevallig ooit een keer van me geleend hebt, breng het terug en ik vergeef je). Man, wat heb ik die plaat vaak gedraaid op mijn studentenkamer. Dat gemak, die diepte, die timing. En de power van mevrouw Franklin was zo groot, die kon alle euforie versterken en alle eventuele muizenissen wegblazen.
Bijvoorbeeld met het extatische Save Me, waarover ik eerder op Goeie Nummers al
Maar het nummer dat voor mij echt elk wolkje van de hemel kon vegen, was een andere, veel minder bekende Sam Cooke-compositie:
En daar ging er weer een. Het erge is dat je weet dat dat voortaan de hele tijd zo zal doorgaan. Veel rocksterren hebben inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Bovendien zijn het uiteindelijk toch gewoon mensen, hoewel we dat altijd willen ontkennen. Afgelopen maandag, mijn verjaardag notabene, was het dus Tom Petty. Volkomen onverwacht, 66 jaar pas, vlak na een succesvolle jubileumtournee door de VS.
Tom Petty, afkomstig uit Florida, verkocht wereldwijd zo’n tachtig miljoen platen maar was vooral in zijn thuisland een hele grote, die stadions liet vollopen. Maar het begon voor hem en zijn Heartbreakers in Europa. Hier liftte hij mee op de buzz van punk en new wave die in de tweede helft van de jaren 70 over het continent spoelde.
Het ijzersterke debuutalbum van de band, simpelweg getiteld Tom Petty & The Heartbreakers (1976), vormde meteen een blauwdruk al voor zijn latere werk: meeslepende compacte rocksongs, klaaglijk en nasaal gezongen, met pakkende melodieën en precies de goede gitaarriffs en toetsenaccenten van begeleiders Mike Campbell en Benmont Tench.
Na dat debuutalbum maakte Petty nog veel meer platen die niet stuk kunnen en altijd mooi zullen blijven, zoals Damn The Torpedoes (1979), Full Moon Fever (1989) en Wildflowers (1994). Ongeveer volgens het recept van de eersteling, maar niet gemakzuchtig, allesbehalve formulewerk. Het is eerder dat het bij Petty altijd allemaal zo gemakkelijk klinkt – meestal het kenmerk van ware klasse.
Niet al zijn platen zijn even sterk, maar ze bevatten zonder uitzondering een of meer pareltjes. Zodat je zonder moeite een driedubbeldik verzamelalbum uit zijn liedjescatalogus kunt samenstellen met alleen maar klassiekers. Ik noem er drie, nee vier, nee vijf:
‘Learning To Fly’ is zo’n typisch Petty-nummer, waarin hij zijn wanhopige en toch krachtige stemgeluid inzet om de eenzamen onder ons, of misschien eerder de eenzaamheid in ons allen, te troosten. Nico Dijkshoorn wijdde deze week een
Er valt nog veel meer over Tom Petty te vertellen, over zijn aandeel in supergroep The Traveling Wilbury’s bijvoorbeeld, en over zijn bijzondere imitatiecovers, bijvoorbeeld op het J.J.Cale-tributealbum
Eind jaren zeventig maakte ik zijn opkomst mee, onder meer via een live-optreden van Pinkpop 1977, dat ik
Een onaantastbare twee-eenheid vormden ze. Walter Becker en Donald Fagen. Altijd in die volgorde. Maar nu dus niet meer. Afgelopen zondag overleed Walter Becker, 67 jaar oud. Samen met Fagen was hij in Steely Dan vanaf begin jaren zeventig verantwoordelijk voor een uniek geluid: een vernieuwende mix van pop, jazz en funk, met cryptische teksten die volop ruimte lieten voor interpretatie. Uitgevoerd door topmuzikanten in topstudio’s.
Steely Dan onttrok zich aan alle etikettering. Hoewel het lekker in het gehoor lag – luister maar eens naar
Becker en Fagen ontmoetten elkaar in hun studententijd eind jaren zestig. Geen Ze deelden een liefde voor soul, Chicago blues en jazz (dwz de jazz van vóór de mid-sixties), en voor de Marx Brothers, science fiction, Nabokov, Kurt Vonnegut en de films van Robert Altman. Volgens de mores van de tijd zetten ze zich daarmee af tegen hun opvoeding. Wel bijzonder is hoe ze al die invloeden – de muzikale, literaire én cinematografische – in onvergetelijke popsongs wisten te gieten.
Bij artiestenduo’s is de buitenwacht vaak nieuwsgierig naar de rolverdeling, de onderlinge krachtsverhoudingen. Maar daarvoor kwam je bij Becker en Fagen van een koude kermis thuis. Op het podium en in de liner notes herkenden we natuurlijk Fagen op zang en toetsen en Becker op gitaar en/of bas. Maar wie precies wat deed bij het schrijven van de nummers of in de studio, daar deden de twee altijd vaag over, net zoals ze hun eigen zieleroerselen tegenover de buitenwereld doorgaans in een nevel van wisecracks verborgen.
Over conflicten hoorden we evenmin iets. Ook niet toen het tweetal na hun zevende studioalbum Gaucho (1980) uit elkaar ging. Pas later werd duidelijk dat Beckers zware drugsverslaving in die tijd een wissel op de samenwerking trok. Het legendarische
Bij mij duurde het een tijd voordat Steely Dan aansloeg. De muziek was moeilijk te plaatsen. En week nogal af van de folk, country-rock en pubrock waar ik vooral naar luisterde. Het was jazzy, en soms leek het op disco, zoals Josie, en dat was dus Fout. En net als veel anderen was ik gewoon een beetje bang van die mannen. Een schoolvriend omschreef Becker als ‘die kale met dat lange haar’. Brrr.
Begin deze eeuw kwam het tweetal weer bij elkaar. Ze maakten twee studioalbums, Two Against Nature en Everything Must Go, goede platen die volgens de meeste critici echter niet konden tippen aan hun oudere werk. Op mijn persoonlijke Steely Dan-playlist prijken echter verrassend veel tracks van die twee platen. Ze funken bijvoorbeeld beter dan ooit, bijvoorbeeld in naar
Walter Becker was bovenal het meest onwaarschijnlijke rolmodel dat je je kunt voorstellen. Hij had een moeilijke jeugd, was introvert en niet knap. Maar intelligent, muzikaal en humoristisch was hij wel. En door zich daarop te focussen kreeg hij erkenning, werd hij rijk en beroemd. Zo bracht hij hoop in de levens van talloze verlegen nerds op deze aardbol, alsof hij zei: Kijk eens wat je tot stand kunt brengen. Niet door vooraan te gaan staan en een fraai masker op te zetten, maar door de muziek te maken die je zelf mooi vindt. Muziek die voortleeft als je er zelf niet meer zult zijn.
Afgelopen zaterdag overleed weer een grote rockmuzikant. Nu Gregg Allman, 69 jaar oud. We wennen er al aan, zo lijkt het. Misschien scheelt het ook als je wist dat de zanger-toetsenist al eens een levertransplantatie onderging. Maar toch. Met Allman gaat een van de grootste rockzangers verloren, en de enige nog levende peetvader van de
De Allman Brothers Band, aangevoerd door Greggs broer Duane op slidegitaar, waren tot begin jaren 70 een zoekende rockband, tot ze hun roots ontdekten: blues en country, die ze vervolgens combineerden met stevige rock en een vleug jazz. In korte tijd groeide de dynamische band uit tot een live-sensatie: twee drummers, stuwende bas, twee virtuoze gitaristen die virtuoos en langdurig duelleerden maar ook subtiel konden samenspelen – met een repertoire van sterke zelfgeschreven nummers en goedgekozen bluescovers. Dat was niet eerder zo vertoond.
Naast Duane’s slide – en zonder de andere bandleden tekort te willen doen – was Greggs stem voor mij de absolute trekker in de muziek van de Allmans. Grommen en uithalen, dat kon-ie, maar ook binnen één regel overschakelen naar melodieus en klaaglijk. Groot en klein. Bravoure en kwetsbaarheid. Luister maar eens naar
Met drie klassieke albums – The Allman Brothers Band, Idlewild South en vooral Live At The Fillmore East – veroverden de Allmans een definitieve plek in het pantheon van de popmuziek. Zozeer zelfs dat de band de voortijdige dood van leider Duane in 1974 overleefde en tot een paar jaar geleden bleef toeren en platen maken. Geen discussie – de Allmans waren gewoon de beste van alle, vaak steengoeie, bands die tot op de dag van vandaag onder de vlag van de Southern Rock acteren.
Het hoofdstuk Allman Brothers mogen we nu als gesloten beschouwen. Na meer dan veertig jaar is Gregg zijn oudere broer achterna gegaan. We gaan hem missen. R.I.P. Midnight Rider.
nee, niet weer, dacht ik begin deze week. Maar ik vrees dat we eraan zullen moeten wennen, nu de popmuziek inmiddels zelf de pensioengerechtigde leeftijd ruimschoots heeft bereikt. Nu was het Al Jarreau die ons verliet.
Al Jarreau (geb. Milwaukee, Wisconsin, 1940) is hier te lande het meest bekend van het lekkere
Jarreau beheerste funk, latin, jazz, pop en ballads, maar omdat hij in zijn hart een jazzartiest was, vormde een bestaand nummer voor hem vooral een startpunt om op avontuur te gaan. Luister maar naar zijn versie van Elton Johns ‘Your Song’, James Taylors ‘Fire and Rain’ of Dave Brubecks klassieker
Wat mij betreft was de vocalist op zijn best in zelfgeschreven melodieuze stukken als
Vandaag treuren we niet alleen over het verlies van Al Jarreau maar staan vooral stil bij het moois dat hij voor ons heeft achtergelaten. Het past ook bij de man die zoveel liefde voor de muziek had en bijna tot aan zijn dood op het podium stond. En laten we hopen dat het even mag duren voordat hij door andere popiconen wordt gevolgd naar het dakterras .
Deze week staat Goeie Nummers in mineur, vanwege het overlijden van schrijver Pieter Steinz. Hoewel het nieuws afgelopen dinsdag niet als een verrassing kwam – Steinz was in 2013 gediagnosticeerd met de onbehandelbare ziekte ALS -, werd ik er toch door getroffen. Hetzelfde bouwjaar (1963), ook als jongetje voorgoed de literatuur ingezogen door Het Sleutelkruid van Paul Biegel, en een groot popliefhebber bovendien.
Bovenal was en is Steinz voor dit blog een immense inspiratiebron. De voormalige ‘chef boeken’ van NRC Handelsblad paarde een grote belezenheid aan een frisse, open geest. Grenzen tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur waren er om te doorbreken; zijn boek Made in Europe (2014) behandelt net zo gemakkelijk Kuifje en Lego als Ovidius’ Metamorphoses en James Joyce’ Ulysses. En uit zijn zeer leesbare artikelen over boeken, films, beeldende kunst en muziek spreekt vooral bewondering en enthousiasme, naast de wens om andere mensen daarin te laten delen.
De culturele omnivoor, zoals NRC hem in
Steinz was verknocht aan lijstjes, schema’s en overzichten. Dingen die orde scheppen in de onmetelijkheid van onze cultuuruitingen en de chaos van het leven. Dat deed hij bijvoorbeeld, samen met Bertram Mourits, in Luisteren &cetera. Het web van de popmuziek in de jaren zeventig (2011). De auteurs beschrijven daarin 25 bepalende albums van dat decennium, en leiden de lezer daarbij uiterst informatief en met veel geestdrift naar verwante artiesten, albums en liedjes. Een even aanstekelijk deel over de jaren 80 en 90 volgde, een deel over de jaren 50 en 60 verschijnt binnenkort, waarmee een fraai web is geconstrueerd van een halve eeuw popmuziek.
En dan. Wat kan ik nog zeggen. Een liedje om af te sluiten dan maar. Vanaf het begin van dit blog heb ik me tenslotte voorgenomen om – als het maar even mogelijk is – elke post op een optimistische noot te laten eindigen. De door Steinz bewonderde Nick Cave met 



