Merkwaardigheden

Waarom onze favoriete albumtracks steeds wisselen

Een paar maanden geleden liet mijn zoon me een cd zien die hij net had aangeschaft: City to City van Gerry Rafferty. Ik was verrast. Niet alleen vanwege de ‘ouderwetse’ muziekdrager, maar ook omdat Rafferty’s meesterwerk uit 1978 niet echt doorsnee muziek is voor een 19-jarige.

Daarna vertelde mijn zoon dat zijn favoriete albumtrack van City to City op dat moment The Ark was, nadat dat eerder Baker Street en Right Down the Line waren geweest. Dat vond ik weer heel herkenbaar, want veel goeie albums bevatten nummers die elkaar enerzijds versterken maar die anderzijds met elkaar wedijveren om jouw waardering, waarbij een tijdlang een bepaalde track de boventoon voert. Wat is eigenlijk de oorzaak van die favorietenwissel?

Een van de mogelijke verklaring is dat je het lied van je voorkeur net iets te vaak hebt afgespeeld. Je oor is verzadigd geraakt, je zit eigenlijk overvol, zodat je zin krijgt in iets anders. En gelukkig schotelt een geweldig album, zoals in dit geval City to City, je dan meteen voldoende andere smakelijk gerechten voor om uit te kiezen.

Soms is het ook de tijd die de favorietenwissel in gang zet. Je eigen ontwikkeling als luisteraar dus. Onder invloed van alle muziek die je in de loop van je leven leert kennen, en waarschijnlijk ook omdat je gewoon ouder wordt, luister je steeds met andere oren naar bekende muziek. Dat merk ik bijvoorbeeld aan mijn beleving van Joni Mitchell’s album Hejira (1976), dat toevallig – of niet – ook het album is waarom de Canadese singer-songwriter het liefst herinnerd zou willen worden.

In 1977 hoorde ik als 14-jarige Hejira voor het eerst. Meanderende jazzy muziek, met teksten die hun geheimen maar schoorvoetend prijsgaven. Ik leende de lp uit de bibliotheek in Den Haag, nam hem op cassette op en schreef de songteksten met de hand over in een A4-notitieblok, geïntrigeerd als ik was door zinnen waarvan ik niet eens de helft begreep. Mijn topnummers waren lange tijd Song for Sharon en Amelia, liedjes die qua ritme, akkoorden en melodie makkelijker te volgen waren dan de meeste andere.

Tegenwoordig staan twee heel andere liedjes van Hejira bovenaan. Black Crow is een funky jazz-bluestrack waarin gitarist Larry Carlton adembenemende kamikaze-kringen door het luchtruim trekt. En het titelnummer, waarin de fretloze bas van Jaco Pastorius sensueel reageert op Mitchells zanglijnen.

Het lied lijkt de kern van haar persoonlijkheid samen te vatten. We treffen de zangeres in een onbestemd café, voor zich uit starend naar de sneeuwjachten buiten. Een lange reis door de VS heeft haar volledig op zichzelf teruggeworpen, en die situatie confronteert haar met zichzelf, haar relaties, haar plaats in dit aardse bestaan. Dat resoneert nu meer met mijn inmiddels 61-jarige zelf dan destijds in 1977.

Er is trouwens nog een andere verklaring voor onze neiging om van favoriete albumtrack te wisselen. Mogelijk verhouden we ons tot de liedjes op een gewaardeerd popalbum als tot de speelgoedfiguurtjes waar we als kind mee speelden: cowboys, riddertjes en soldaatjes. We beschouwen ze als kleine vriendjes die allemaal toevertrouwd zijn aan onze zorg, maar waaronder toch ook altijd favorieten zitten.

En mede vanuit schuldgevoel voelt het dan fijn om onze liefde en aandacht af en toe te laten overspringen op een andere cowboy of ridder. Op dezelfde manier kunnen we het evenwicht tussen de afzonderlijke liedjes van een topalbum herstellen. Wisselen van favoriete track is een kwestie van rechtvaardigheid.

Herken je dit? Is jouw topnummer van een gekoesterd album ook niet altijd hetzelfde? Laat het weten in de reactie-feature hieronder!

Tegen de wiskunde

Twee weken geleden vroeg ik me hier op Goeie Nummers af of het erg zou zijn wanneer bandjes uit de popmuziek zouden verdwijnen. Ik vond van wel, vooral vanwege de onmisbare persoonlijke groei die mensen – lees: jonge mannen – in een bandje kunnen doormaken. Maar zoals wel vaker echoot zo’n vraag dan een tijdje na in mijn hoofd.

En ik bedacht dat er nog een andere belangrijke reden was om het verdwijnen van bands te betreuren: bands kunnen aardse wetten tarten, met name die van de wiskunde. Want muziekcollectieven van 3 of meer personen zijn – tenminste in de goede gevallen – meer dan de som der delen. Een paar voorbeelden:

Rekenkundig gezien is The Police (Sting, Summers & Copeland) 1 + 1 + 1 = 3. Maar wie het drietal aan het werk hoort, weet dat ze rockten voor minstens 4,5. The Rolling Stones in de originele bezetting met Mick, Keith, Bill, Charlie & Brian was een dynamische bende die zich in nummers als Satisfaction en Tumbling Dice vermenigvuldigde tot zeker een 7-.

Met slechts 6 doorgewinterde muzikanten als ingrediënten kookte Little Feat een gumbo-stoofpot die goed was voor minstens 8 personen. En uit de combinatie van de 4 Beatles kwam iets voort dat nooit meer is geëvenaard, ook niet als je alle latere individuele prestaties van John, Paul, George & Ringo bij elkaar zou optellen. Ze begonnen er trouwens zelf in 1964 al mee door 8 dagen in een week te stoppen.

Wat al deze bands volgens mij gemeen hebben, is wrijving. Van het meer of minder schurende soort. Want elk bandlid heeft een andere achtergrond, een bepaald ritme in zijn lijf, een bepaalde muzieksmaak die zich niet voor 100% laat voegen in die van de andere muzikanten. En die combinatie zorgt voor iets unieks dat zich niet laat kopiëren. Een soloartiest krijgt dat nooit voor elkaar.

Het toppunt van wiskundige goochelarij is voor mij The Band: 4 Canadezen en 1 Amerikaan die individueel niet in de schaduw konden staan van wat ze samen waren. Vijf individuen die een groep hadden gevonden waarin ze zoveel mogelijk zichzelf konden zijn, met behoud van hun particuliere hebbelijkheden.

In deze video spelen Robbie, Garth, Rick, Richard en Levon in een semi-repetitiesetting het nummer King Harvest (Has Surely Come) van hun klassieke titelloze tweede album uit 1969. Je hoort dat de mannen ongelooflijk op elkaar zijn ingespeeld, maar ook dat ze het alle 5 op hun eigen manier willen doen, dat ze de vrijheid nemen om binnen de vaste kaders van het nummer te improviseren. Vergelijk deze versie van King Harvest met die op het studioalbum of een andere live-uitvoering. Niets klinkt hetzelfde, elke versie is op zijn eigen manier spannend.

The Band onttrok zich gewoonweg aan aardse wetten, het was pure magie. Samen telden ze op tot 10. Vervang één van de muzikanten en het zijn gewoon weer 5 mensen, 5 muzikanten die hun begrijpelijke ding doen op hun gitaar of toetseninstrument. En vanwege die onbegrijpelijke magie zou het zo jammer zijn als de bands uit het poplandschap zouden worden verdwijnen.

Is de band aan het verdwijnen?

De krantenkop was onheilspellend: ‘De band, de hoeksteen van de popmuziek, is aan het verdwijnen. Wat is hier aan de hand?’ En de rest van het Volkskrant-artikel was dat ook. Popjournalist Robert van Gijssel laat zien dat het verschijnsel popband, het collectief van drie of meer muzikanten dat lang de hoeksteen van de popmuziek was, min of meer met uitsterven wordt bedreigd.

Van Gijssel zegt dit niet zomaar op gevoel, zijn verhaal is gebaseerd op degelijk telwerk van de Britse schrijver Richard Osman over de afgelopen decennia. Zowel in de hit- en streaminglijsten als op de grote popfestivals is het aandeel van bands in die periode flink gedaald ten opzichte van soloartiesten. En zo is het ook op de streaminglijsten van nu – sterren als Taylor Swift, Post Malone, Froukje, Billie Eilish staan daar bovenaan, en de bands staan allemaal veel lager.

Over de oorzaken van de trend bestaat minder eenduidigheid. Is het omdat een muzikant tegenwoordig in zijn eentje alle instrument-partijen uit zijn of haar computer kan toveren? Omdat een soloartiest nu eenmaal makkelijker te marketen is dan een collectief? Omdat de smaak van het grote publiek door streaming is verschoven van rock naar pop? Of omdat bandjes voor poppodia te duur zijn? Ik vermoed dat het een combinatie van al deze factoren is.

Ondertussen zit er in het artikel een andere belangrijke vraag verstopt, namelijk: is het erg dat bands minder prominent worden? Ik bedoel: de popmuziek is tenslotte altijd al veranderd, genres komen en gaan, geluidsversterking en opnameapparatuur zijn in de loop der tijd sterk veranderd (gelukkig). Waarom zouden we het verdwijnen van bandjes dan moeten betreuren? Je kunt moeilijk beweren dat de muziek van soloartiesten in het algemeen minder van kwaliteit is dan die van de collectieven.

Toch voel ik het zelf ook als een verlies. De magie van een club vrienden die samen een band beginnen – meestal nog zonder al te veel muzikale kennis en vaardigheid – en dan samen tot een onverwacht vruchtbare kruisbestuiving komen, dat is voor mij toch het summum. Zelf speel ik al vanaf mijn 13e of 14e bijna onafgebroken in bands, en die hebben me tot op de dag van vandaag veel onvergetelijke herinneringen opgeleverd.

En nu blijkt dat dat idee van de bandjesmagie niet meer echt van deze tijd is. Dat ik in dat opzicht tot een soort uitstervende diersoort behoor. En dat ik ook niet eens doorhad dat die ontwikkeling al een hele een tijd aan de gang is. Dat doet een beetje pijn. Maar de logische vervolgvraag is ook hier: is dat erg?

Mijn antwoord: nee, dat is vooral vooruitgang. Ook in de popmuziek. De bandjescultuur van (ouwe) jongens (krentenbrood) bood bijvoorbeeld heel weinig ruimte voor vrouwelijk muziektalent. Dat is gelukkig veranderd. Dat zie in je hitlijsten, op de podia en in de media.

Maar het is wel te hopen dat jonge jongens en meiden tegen de trend in bandjes blijven oprichten. Een band is een smeltkroes van karakters, ideeën en voorkeuren, een unieke tribe die samen zelf wel even uitmaakt wat goede muziek is en met dat idee de wereld bestormt. Een band is ook een leerschool. In een band kun je ongelooflijk goed leren wat kameraadschap is en hoe je omgaat met verschillende karakters en muzikale voorkeuren. Vooral voor jongens onmisbaar, denk ik. Ook voor oudere jongens, trouwens. Dat alleen al is een reden om te zeggen: laat de band niet verdwijnen!

Als je nog niet overtuigd bent, luister dan even naar de bands zelf, en wat ze zeggen over het spelen in zo’n formatie: Creedence Clearwater Revival, Wings of Dire Straits.

Verbroedering?

Broers spelen een belangrijke rol in de popmuziek. Want meestal is het een (oudere) broer die jou op het juiste moment laat kennismaken met de juiste muziek. Daar begint het mee. Maar ook bands zijn verrassend vaak rondom broers gebouwd. Denk aan de Isley Brothers, The Allman Brothers Band, Kings of Leon, Van Halen, The Everly Brothers en nog veel meer.

Eerder schreef ik over de problemen die er in de loop der tijd tussen ‘bandbroertjes’ kunnen ontstaan. Over Ray en Dave Davies van The Kinks, die naar het schijnt niet meer dan ‘enkele minuten’ in elkaars nabijheid kunnen verkeren. Over Ali en Robin Campbell van UB40, die elkaar in de media en ook in de rechtbank diep door het gore slijk halen. Het zal je familie maar zijn.

De moeder der broedertwisten in de popmuziek is de vete tussen Liam en Noel Gallagher van Britpopband Oasis, bekend van nineties-hits als Wonderwall en Don’t Look Back in Anger. Hun meningsverschillen leidden tot legendarische aanvaringen, zelfs vlak naast het podium. Tot nu dan. Want, geloof het of niet, Liam (51) en Noel (57) hebben zich met elkaar verzoend, lees ik in de media. Na 15 jaar koude oorlog gaat het tweetal nu weer gebroederlijk met Oasis op een grote toernee in het VK en Ierland.

Ik vraag me af wat de mannen nou precies heeft aangezet tot deze verrassende stap. Mogelijk zijn de ego’s ingetoomd door een dramatische privé-gebeurtenis (ziekte, overlijden etc.) of de wijsheid die met de jaren komt. Of misschien werd de druk van de buitenwereld te groot. Iets waarschijnlijker is dat geld de doorslag heeft gegeven. Stadions vol fans wachtten al jarenlang op de hereniging en willen vast een aardig bedrag neertellen voor een ticket.

Maar ik vraag me ook af hoe lang dit goed kan gaan. De twee Gallaghertjes maken al bijna 30 jaar ruzie met elkaar en betoonden zich daarbij, hoe zeg je dat, weinig terughoudend. Zo’n patroon doorbreek je niet zomaar, daar heb je een hoop in geïnvesteerd. Met andere woorden: hun verzoening oogt als een disaster waiting to happen. En dat voelt voor mij ongemakkelijk. Herkenbaar?

Want aan de ene kant ben ik blij als twee voormalige vijanden zich verzoenen. Ik ben meer van vrede en begrip dan van de ruzie. Verzoening vind ik moedig want je moet iets opgeven, je trots laten varen. Maar er is ook een andere kant in mij: een duiveltje dat dol is op sensatie, op puinhopen. Van jongs af aan word ik onstuitbaar aangetrokken door de plek van een verkeersongeval of een grote brand. Mijn hart gaat sneller kloppen als ik een sirene hoor. En bij deze Oasis-reünie wacht ik op dat geluid.

Slecht, ziek, zwak van mij? Vast. Ik zou me schuldig kunnen voelen over dit ramptoerisme, maar dat doe ik niet. Het zijn immers de Oasis-voormannen zelf die ons zo vaak hebben opgeroepen om gewoon te doen wat ons hart ons ingeeft, om die vrijheid te pakken, ongeacht wat de buren ervan vinden. Luister bijvoorbeeld naar The Importance of Being Idle. Of naar Go Let It Out. En waren het niet deze twee Mancunians die als jonge twintigers zonder enige schaamte verkondigden dat hun band groter zou worden dan The Beatles? Liam en Noel gunnen me mijn guilty pleasure, dat weet ik zeker.

Een scheut bezieling in de politiek

De afgelopen week zag ik filmpjes van de Democratische Conventie in Chicago, waarin de kandidatuur van Kamala Harris en running mate Tim Walz officieel werd bevestigd. Ik hoorde speeches van oud-politici Barack Obama en Bill Clinton en van Harris zelf, afgewisseld met verhalen van Oprah Winfrey, Michelle Obama en anderen die als doel hadden de presidentskandidaat herkenbaar en likable te maken.

Voor ons Europeanen is zo’n congres een merkwaardig tafereel: die lange reeks gloedvolle toespraken voor een grote volgepakte zaal, waarbij het enthousiasme van het publiek, al dan niet opgezweept door publiekscoaches, af ten toe tot immense hoogte stijgt. Dat kennen wij niet op partijcongressen.

Zo’n conventie in de VS heeft nog een ander ongewoon element: live-optredens van bekende popartiesten. In Chicago speelden onder meer John Legend & Sheila E. met Prince’ Let’s Go Crazy en soul-icoon Stevie Wonder met zijn hit Higher Ground uit 1973. Het optreden van Wonder, een van mijn grootste muziekhelden, raakte me. Niet alleen omdat Higher Ground een super-opzwepend anthem is voor de onderdrukte (zwarte) burger, maar ook vanwege de rol die Wonder daar als popartiest op het politieke podium innam.

Hier te lande zijn partijcongressen doorgaans statische aangelegenheden waarin mensen achter een spreekgestoelte of een rij tafels tegenover een zaal met positief-kritische partijleden een moeizame dialoog aangaan, met ingewikkelde amendementen, stemrondes en moties van orde. Met leven of levenslust heeft het allemaal weinig te maken. Bij het zien van de beelden uit Chicago dacht ik: zouden wij in dit opzicht niet iets kunnen leren van de Amerikanen?

Want politiek kan niet alleen rusten op rationale argumenten en doortimmerde plannen. De Nederlandse burgers en congresgangers hebben ook een ziel. En ook die politieke ziel heeft dorst. Dorst naar een vergezicht, een ideaal om in te geloven, dorst naar bezieling uiteindelijk. Vooral de progressieve partijen zouden best een scheut soul kunnen gebruiken. Meer dan de meeste andere partijen worden zij gemotiveerd door het ideaal van een betere, rechtvaardigere samenleving.

Maar sinds de Tweede Wereldoorlog zijn de linkse partijen beducht voor emoties in de politiek. Emoties worden geassocieerd met volksmennerij, met fascisme en nazisme. Allemaal foute bewegingen. En toch: juist de linkse ziel is dorstig. En waarom zou die bezieling niet van goeie Nederlandse popartiesten kunnen komen?

Maar welke artiesten zouden hiervoor in aanmerking komen? Ik denk als eerste aan De Dijk. Mannen uit de Noord-Hollandse klei, met een boodschap van solidariteit en het (bloedend) hart op de goede plaats. Hun eigen polderversie van Amerikaanse soul paste niet voor niets goed bij soullegende Salomon Burke. Luister maar.

Artiesten als Shirma Rouse of Michelle David vormen ook uitstekende kandidaten. Deze powervrouwen van kleur belichamen als geen ander de emancipatiegedachte van links. Bovendien weten ze vanuit hun soul- en gospelachtergrond in een handomdraai een zaal in vuur en vlam zetten. Luister maar naar Shirma. Of naar Michelle.

Waarom we zulke artiesten nog niet op partijcongressen hebben zien optreden? Ik weet het niet. Mogelijk zijn de progressieve partijen er nog niet aan toe, vindt men het te frivool. En het vereist ongetwijfeld lef om met lang bestaande congresmores te breken. Maar het kan natuurlijk ook dat het probleem aan de andere kant zit: bij de artiesten. Dat politieke partijen hen wel hebben gevraagd, maar dat de artiesten niet op het verzoek zijn ingegaan.

Dat laatste zou ook niet zo gek zijn, want waar het Amerikaanse politieke landschap maar twee grote partijen kent, zitten er in onze Tweede Kamer maar liefst 15. Een artiest die zich met een van die partijen associeert, riskeert zo een deel van de eigen fans van zich te vervreemden. Artiesten met een brede fanbase hebben voor deze stap dus nog meer lef nodig dan de politieke partijen.

Maar er ligt nu zo’n mooi voorbeeld met dit Amerikaanse congres. Dat moet partijen en artiesten in ons land toch aan het denken zetten. Ik wil ze bij deze graag uitdagen om bij de volgende verkiezingen de dorstige burgers in een progressieve campagne de broodnodige scheut bezieling toe te dienen. Kom maar op!

De club van 27

Maurice White optredendBegin dit jaar overleed popicoon David Bowie, en sindsdien ontvielen ons ook Glenn Frey (The Eagles) en Maurice White (Earth, Wind & Fire). De dood van popsterren lijkt de (pop)wereld niet alleen te schokken als die onverwacht komt – zoals bij Bowie, die zijn ziekte zo goed voor de buitenwereld verborgen hield -, maar ook omdat hun heengaan bij ons op een vage manier overkomt als iets onbetamelijks, bijna als een verbroken belofte. En eigenlijk begint het ongemak al eerder – we vinden het helemaal niet fijn als popartiesten op te weinig gracieuze wijze verouderen.

groot affiche David Bowie Is Groninger MuseumWat dit betreft bezet de popwereld een speciale plek in de kunst en cultuur. Want kun je je voorstellen dat de dood van een beroemde schilder, schrijver, of zelfs een filmster zo’n grote schok teweegbrengt als bijvoorbeeld bij Bowie? Ik denk het niet. Misschien komen alleen sommige sporthelden in de buurt.

Bob Dylan ten tijde van BudokanWat geeft popsterren die speciale positie? Ik vermoed dat het is omdat popmuziek zich vanaf het begin heeft geassocieerd met het ideaal van jeugdigheid dat onze hele westerse samenleving zo beheerst. Die associatie is zelfs zo sterk, dat het soms lijkt of popsterren uitverkoren zijn om dat ideaal te belichamen. Dylans Forever Young groeide niet voor niets uit tot een klassieker.

NeptunusMaar dit ideaal komt natuurlijk hard in aanvaring met de realiteit. Want een groot deel van de artiesten blijft lange tijd actief en wordt ondertussen wel gewoon elk jaar weer een jaartje ouder. En het publiek kan dat maar met moeite accepteren. We verlangen eigenlijk van sterren dat ze de natuurwetten trotseren. Dat ze meer op goden lijken dan op mensen.

amy winehouse 3 rehabBest hardvochtig eigenlijk, als je er even bij stilstaat. Als popliefhebbers verwachten we van popsterren dat ze ons de illusie geven eeuwig jong te zijn. Terwijl we zelf rustig doorgaan met het ontwikkelen van rimpels, buikjes en grijze haren. De artiesten rest zo slechts één geaccepteerde weg naar de uitgang: jong sterven. De ‘Club van 27’ (Brian Jones, Jimi Hendrix, Janis Joplin, Jim Morrison, Kurt Cobain, Amy Winehouse) waren inderdaad zo opofferingsgezind. Op hun 27e, precies op de drempel naar het begin van de ouderdom, verdwenen ze van het toneel. Zodat ze voor eeuwig jong bleven. Voor ons.

Waar blijft het grote klimaatalbum?

‘Welke muzikant schrijft eindelijk eens het eerste grote klimaatalbum?’ vraagt docent en muziekschrijver Daan Krahmer zich af in een opiniestuk in De Volkskrant van een paar weken geleden. Het engagement van de grote hedendaagse popartiesten beperkt zich in Krahmers ogen tot thema’s als racisme, kapitalisme en lhbtq+, terwijl er minstens zoveel behoefte is aan een serieus popmuzikaal statement over het belangrijke vraagstuk van de klimaatcrisis.

Verschillende Volkskrant-lezers reageerden op dit artikel door te wijzen op het bestaan van recente en oudere albums die wel degelijk doen waar Krahmer om vraagt. Bijvoorbeeld Western Justice van Jack Rieley & Machiel Botman (1974), A Flash Flood of Colour van Enter Shikari (2012), Bleeding Amazonia van Millennium Jazz Orchestra ft. Lilian Vieira en An hour before it’s dark van Marillion (beide uit 2022). Zelf zou ik aan het rijtje nog graag het even sombere als fraaie The Courage of Others (Midlake) toe willen voegen.

Maar hoe relevant deze aanvullingen ook zijn, Krahmer zal waarschijnlijk tegenwerpen dat dit allemaal relatief ‘kleine’, onbekende artiesten zijn. Waar hij om vraagt is een klimaatalbum waarmee een topartiest van nu geschiedenis gaat schrijven. Waar blijft dat album toch? lijkt hij zich wanhopig af te vragen. Ik kan een stuk met hem meevoelen, maar zijn vraag roept bij mij twee onderliggende vragen op die eerst een antwoord behoeven: waarom wordt er relatief zo weinig gezongen over zo’n groot en ingrijpend maatschappelijk onderwerp? En waarom zijn er wel veel ‘losse’ liedjes, maar nauwelijks albums over het klimaat?

De eerste vraagstuk moet met het onderwerp zelf te maken hebben. Verschillende activisten, wetenschappers en journalisten hebben zich al gebogen over de opvallende apathie over of zelfs afwijzing van het klimaatprobleem. Nobelprijswinnaar en psycholoog Daniel Kahneman stelt ter verklaring dat het menselijk brein zo is ontworpen dat het vooral reageert op een concrete en opvallende verandering dichtbij – en dat is klimaatverandering over het algemeen nou juist niet. Daarom zijn we vaak geneigd we het onderwerp te negeren. En popartiesten – het zijn ook maar mensen – voelen deze geringe ontvankelijkheid natuurlijk haarfijn aan. Ze willen hun publiek in vervoering brengen, hun hart raken of uit hun dak laten gaan. En dat is ontzettend lastig met zo’n zwaar en breed onderwerp.

De tweede vraag, waarom er nauwelijks klimaatalbums maar wel veel klimaatliedjes zijn, heeft misschien meer te maken met de aard en tradities van de popmuziek. Ondanks alle veranderingen in het poplandschap bestaat het album een kleine 70 jaar na zijn ontstaan nog steeds uit een verzameling van pak ‘em beet 6-15 losse liedjes. Liedjes vormen de centrale bouwstenen van de popmuziek, de kleinste eenheden waaruit de kunstvorm bestaat. Je kunt ze op verschillende manieren verpakken: als album, maar ook als ep’s of gewoon alleenstaand: singles.

Het is dan ook geen toeval dat het popconceptalbum altijd een vreemde eend in de bijt is gebleven. Platen als Berlin (Lou Reed), The Lamb Lies Down On Broadway (Genesis), What’s Going On (Marvin Gaye) en OK Computer (Radiohead) worden weliswaar beschouwd als monumenten, ze zijn tegelijkertijd zeer zeldzaam. Popmuziek lijkt vooral trouw te willen blijven aan zijn roots als gevarieerd vermaak. Er is plaats voor een protest- of klimaatsong, maar die moet worden afgewisseld met iets luchtigers of iets dat dichter bij huis blijft, bijvoorbeeld een lekkere rocker of een fijne break-upballad.

Mijn conclusie: dat grote klimaatalbum van een hedendaagse topartiest laat waarschijnlijk nog even op zich wachten. Aan de andere kant: van alle klimaatnummers van al die verschillende artiesten kunnen ongetwijfeld een aantal sterke en gevarieerde klimaat-verzamelalbums worden samengesteld om ons meer bewust te maken of tot actie aan te zetten. Denk aan oudgedienden als Michael Jackson en Joni Mitchell en nieuwkomers als Froukje, Weyes Blood, The Weather Station en Billie Eilish. Onder het motto ‘alle 13 goed’ stelde ik daarom een Goeie Nummers Klimaatverzamelalbum #1-playlist samen op Spotify. Check it out en kom in beweging!

Spotify Wrapped – onweerstaanbaar cadeautje

De eerste dagen van het nieuwe jaar. Altijd wat katterig, moeilijk om op gang te komen. Misschien beter om dat nog even uit te stellen. Anders verdampen de goede voornemens nog voordat het nieuwe jaar goed en wel is begonnen. Daarom besloot ik gisteren om een oud cadeautje nog eens goed uit te pakken. Welk cadeautje? Een geschenk dat ik, net als andere Spotify-abonnees, begin december al van de streamingdienst had ontvangen: Wrapped.

Wrapped is het feestelijke verpakte statistisch overzicht van je Spotity-luistergedrag in het afgelopen jaar: naar welke plaat luisterde je het vaakst, naar hoeveel verschillende artiesten, welk muziekgenre had je voorkeur, hoeveel minuten luisterde je in totaal? En welke playlist levert dat op? Big Data dus, aantrekkelijk gepresenteerd aan degene die de data uiteindelijk zelf heeft aangeleverd. Een soort cadeautje aan jezelf dus.

In december had ik weinig tijd en aandacht voor Wrapped, maar nu trok ik ongeduldig aan de linten en scheurde ik het glimmende papier van het pakje af. Wat zou ik aantreffen? Vooral oude bekenden of zouden er ook verrassingen bij zitten? Misschien kwam ik nog mooie muziek tegen die herbeluistering verdiende.

Waar ik in 2021 en daarvoor nog geregeld cd’s draaide of muziek afspeelde vanaf de harde schijf van mijn pc, was 2022 voor mij definitief het jaar van Spotify. De bibliotheek hier in Amersfoort stopte met het uitlenen van cd’s, en als gezin kozen we voor een voordelig familie-abonnement op Spotify – zodat iedereen lekker en zonder advertenties in zijn eigen bubbel kan blijven. Zo werd de Zweedse streamingdienst mijn vaste muziekleverancier.

Wat vond ik daarvan terug in mijn Wrapped-overzicht? Allereerst het schokkende feit dat ik in 2022 kennelijk naar 2231 verschillende artiesten had geluisterd. Zoveel? Hoe kwam ik aan dat aantal? Dat liet het overzicht niet zien. Het vaakst geluisterd had ik naar Pink Moon van Nick Drake, snel gevolgd door The Boy Named If van Elvis Costello. Logisch, allebei albums die ik nogal had stukgeluisterd om er een blog aan te wijden.

Verder de Tedeschi Trucks Band, de southern rockers die ik al een tijdje in mijn hart heb gesloten. Ze maakten in 2019 een integrale live-albumcoverversie van Layla & Other Assorted Love Songs van Derek & the Dominoes waar ik geen genoeg van kan krijgen. De credits voor de liedjes gaan naar Eric Clapton, die voor de uitvoering gaan volledig naar TTB. Tijdens corona schreef de band bovendien een vierdubbelalbum met sterke eigen liedjes bij elkaar, onder de titel I Am the Moon (I t/m IV). Niet te missen.

Dan Midlake, buitengewoon sombere folk-progrock waardoor ik me op de een of andere manier altijd veel beter ga voelen. Ook The Weather Station, Cate Le Bon en Sharon Van Etten, vrouwelijke singer-songwriters die ik in voorgaande jaren had ontdekt. Naast oude getrouwen als John Hiatt, Robert Cray, Wilco, Chris Smither – allemaal artiesten die vaak op initiatief van Spotify aan mijn playlist worden toegevoegd omdat de algoritmes mij beter lijken te kennen dan ik mezelf ken.

Een paar verrassingen kwam ik ook tegen. Zoals de Londense singer-songwriter Naima Bock. Haar bijzondere stem en eigenzinnig gearrangeerde folk op haar album Giant Palm betoverden me, net als Oumou Sangaré uit Mali (Timbuktu). Goed dat Spotify me herinnert aan hun bestaan. Ik stuitte ook op een paar vreemde eenden in de bijt: Daniel Romano, Erin Costelo, The Smile. Artiesten die ik wel ken, maar waarvan ik me niet kan herinneren er veel naar geluisterd te hebben. Zou Spotify me in mijn allereigenste jaaroverzicht toch naar nieuwe paden willen leiden?

Ik lees op internet dat sommige columnisten kritisch zijn over hoe Spotify Wrapped de sociale media helemaal inpakt. Volkskrant-columnist Lisa Bouyeure maakt zich bijvoorbeeld boos over de manier waarop het digitale cadeautje ‘iets wat zo ontroerend, lustopwekkend, sfeerverhogend of intens kan zijn als muziek wordt platgeslagen tot statistiekjes over het consumeren van een product.’ Ook gruwt ze van de manier waarop mensen de statistiekjes slinks voor marketingdoeleinden inzetten.

Lisa heeft beslist een punt, maar mij gaat het om iets anders. Ik benader het meer vanuit mezelf, als de bewuste muziekliefhebber die ik ben. Hoe werkt deze feature op mij, wat maakt hem toch zo aantrekkelijk? Ik voel niet speciaal behoefte om de feitjes over hoeveel goeie muziek ik het afgelopen jaar beluisterde breed te delen op social media (mijn blog is mij genoeg). Maar ik merk wel dat Wrapped vooral heel slim inspeelt op de nieuwsgierigheid naar mezelf. Tijdens het uitpakken van het cadeautje leefde ik tussen hoop en vrees. Zou ik de muziekliefhebber zijn die ik dacht dat ik was? Of blijk ik iemand anders te zijn? Hoe kom ik uit dit zelfportret naar voren? De zoektocht naar het antwoord op die vraag bleek niet te weerstaan.

Echter dan de werkelijkheid

Afgelopen zaterdag was ik voor de 6e of 7e keer te vinden op het jaarlijkse americana-festival Ramblin’ Roots in het Utrechtse muziekpaleis TivoliVredenburg. Ramblin’ Roots, de opvolger van het roemruchte Blue Highways, presenteert in vier zalen 18 acts die samen een mix van folk, country, blues en soul ten gehore brengen. En al is de line-up vanwege corona de afgelopen jaren iets bescheidener en minder Amerikaans, het festival heeft voor mij nog altijd een magnetische aantrekkingskracht.

Ik vroeg me af – als onderdeel van de never-ending zoektocht naar mijn eigen smaakontwikkeling –  waarom dat eigenlijk zo is. Waar komt mijn liefde voor de americana vandaan en waarom is die tot op de dag van vandaag blijven bestaan? En is er iets over te zeggen dat niet alleen voor mij geldt, maar ook voor al die andere liefhebbers die in een soort bedevaart jaarlijks naar Ramblin’ Roots komen?

Het is meestal niet gemakkelijk om te zeggen waarom je van een bepaald genre houdt. Onze muziekvoorkeuren zitten onzichtbaar in onszelf verborgen. Muziek laat zich sowieso slecht beschrijven. Het gaat om iets intuïtiefs en raadselachtigs. Wat ik wel kan zeggen is wanneer en hoe mijn liefde voor americana is ontstaan.

Het was 1975. Ik was 12, zat net op de middelbare school en de radio zond wekelijks ‘specials’ uit. Dj’s als Theo Stokkink of Vincent van Engelen besteedden een heel uur lang, soms in een serie van meerdere afleveringen, aandacht aan één artiest of één groep. Een openbaring, je hoorde nu eens niet de bekende liedjes uit de hitparade, maar werk van serieuze albumartiesten die vaak 5 of 10 jaar eerder furore hadden gemaakt, zoals Stevie Wonder, Van Morrison en Jimi Hendrix.

Die uitzendingen lieten mij kennismaken met verloren gewaande schatten die exclusief voor mij leken te bestaan. Ze staan nog steeds in mijn geheugen gegrift. De meeste indruk maakten misschien wel de specials over The Band, Bob Dylan en Crosby, Stills, Nash & Young. Allemaal artiesten die diep putten uit de rijke Amerikaanse muziektradities.

De onbekende steden, streken en mensen in hun liedjes spraken zoveel meer tot mijn verbeelding dan wat ik om me heen zag in de aangeharkte betonnen slaapstad waarin ik opgroeide. De muziek was meer ‘echt’ dan de realiteit van mijn eigen leven. En ik kon helemaal in die verhalende liedjes verdwijnen, ik waande me in het ruige landschap aan de overkant van de oceaan. Ze drukten een tijdloze waarheid uit. Denk aan A Hard Rain’s Gonna Fall (Dylan), The Night They Drove Old Dixie Down (The Band) of Almost Cut My Hair (CSNY).

Ook hedendaagse americana zoals die van Birds of Chicago (American Flowers) of Cassandra Jenkins (Hard Drive) heeft voor mij die kwaliteiten. Mijn liefde voor het genre komt voort uit een verlangen naar een wereld met een betekenisvol verhaal. Ik vind het mooi als muziek niet zozeer een herkenbaar fragment uit de werkelijkheid presenteert, maar iets groters, iets waar de realiteit geen vat op heeft. Een echte wereld ver verwijderd van spreadsheets, algoritmes en deadlines, mode en social media. Dat is wat mij elk jaar naar Ramblin’ Roots trekt. Herkenbaar, ook voor jou?

Een goeie houding

Onlangs zag ik een grappig filmpje van de Spaanse straattheatergroep PuntMoc (kijken vanaf 12:07), die in pantomime een reeks muziekstijlen uitbeelden. Soms moet je iets langer kijken, maar meestal kun je snel de bedoelde muziekstijl afleiden uit hun gebaren. Puur op basis van visuele informatie dus, zonder geluid. Het deed me beseffen hoe belangrijk de bewegingen, houdingen en gezichtsuitdrukkingen van muzikanten zijn.

Zelf groeide ik op in de jaren 70, een periode waarin de technische mogelijkheden van geluidsstudio’s al snel tot in de hemel reikten. Nog voordat ik ooit een band of artiest in levenden lijve zag, had ik al heel veel fraai geproduceerde muziek beluisterd. Het gevolg was dat ik en mijn generatiegenoten popmuziek voornamelijk met de oren tot ons namen. Het kwam zover dat de kwaliteit van popbands werd afgemeten aan de mate waarin ze het geluid van de lp op het podium perfect konden reproduceren – waanzinnig.

De afgelopen corona-tijd heeft ons weer laten inzien dat muziek in de kern nog steeds gaat om optreden, een performance geven. Wat hebben we het gemist, artiesten die voor hun publiek staan en iets creëren dat op geen enkele manier reproduceerbaar is, iets dat alleen in het moment bestaat. Iets ook dat met al onze zintuigen wordt beleefd, niet alleen met onze oren. En – met ons hele lichaam.

Headbangen (metal), nonchalant genieten (jazz), weidse armgebaren (musical), synchrone danspasjes en brede smiles (soul en disco), stoer zwaaien met microfoonstandaards (rockers), drukke handchoreografie (hiphop), zelfs de introverte blik omlaag bij shoegazers – we merken nu weer hoezeer dat allemaal bij het theater van de popmuziek hoort – misschien wel het wezen ervan uitmaakt.

Hussel de genres en de poses maar eens door elkaar. Metalfans die kekke soulpasjes maken. Jazzcats die met microfoonstandaards jongleren. Singer-songwriters in houthakkersshirts die theatraal neerknielen en hun ogen naar de hemel opheffen. Je ziet meteen dat er iets niet klopt. Zonder de juiste poses is de popmuzikant verloren, want: ongeloofwaardig. De popartiest moet behalve muzikant dus ook een acteur van het zuiverste water zijn. Maar er is wel een verschil. De artiest moet iemand zijn die acteert vanuit zijn of haar authentieke zelf. Want de lichaamshouding is niets minder dan een levenshouding.

Als toetje om na te genieten van deze overpeinzing een act van een man die als popmuzikant en podiumdier volledig autodidact was en als theatrale persoonlijkheid zijn gelijke niet kende.

De ultieme vakantieplaylist voor het hele gezin

Toen onze kinderen nog klein waren brandde ik ter voorbereiding van een buitenlandse vakantie vaak een paar cd’s met mp3’tjes met favoriete nummers van mijzelf en de Vrouw. Elke cd bevatte 50 tot 60 nummers, dus daar was iedereen in de auto onderweg een flinke tijd zoet mee. En het bijzondere is: het menselijk muziekgeheugen zorgt ervoor dat we al meezingend, -wiegend en -klappend mooie herinneringen verzamelen voor later, als elk van ons die liedjes weer eens terughoort.

Inmiddels zijn onze dochter en zoon respectievelijk 19 en 16. Ze gaan nog mee op vakantie, maar er wordt eerst onderhandeld over de duur en de bestemming. En over de muziekkeuze tijdens de lange rit. Gelukkig is er nu Spotify. Daarmee kun je gemakkelijk van tevoren een kilometerslange vakantieplaylist samenstellen die straks met hulp van Bluetooth of een kabeltje uit de speakers komt.

(meer…)

De muziek van mijn broer

De voorgaande weken heb ik mezelf losjes verdiept in de ontwikkeling van mijn eigen muzieksmaak. Met het idee dat ik andere mensen hiermee zou kunnen inspireren om hetzelfde te doen. Ik vond het een interessante – en ook enigszins weemoedig stemmende – exercitie. Een trip down memory lane en tegelijk een poging om de soms zinloos lijkende toevalligheden van een leven (lees: mijn leven) betekenis te geven.

Ik schreef over de muzikale invloed van vrienden, van mijn vader, van mijn moeder. Over een andere influencer – waarschijnlijk de belangrijkste – mijn oudere broer Wim, schreef ik al eerder. Ik ga die blog van twee jaar geleden hier niet herhalen, maar ik grijp deze gelegenheid wel graag aan om een pijnlijke omissie goed te maken. Mijn broer bracht mij namelijk niet alleen in contact met Lou Reed, David Bowie, John Coltrane en JJ Cale, maar ook met een groep muzikanten die sindsdien voor altijd in mijn hart zitten: The Allman Brothers Band.

(meer…)

De muziek van mijn moeder

In een van mijn oudste herinneringen ben ik dicht bij het volmaakte geluk. Ik lig als vijfjarige met een boek onder de tafel terwijl mijn moeder aan het strijken is en de radio aanstaat. Een beschermde plek om weg te dromen terwijl er af en toe klanken van buiten doordringen. Mijn moeder zet de radio harder bij een kunstig liedje van Jasperina de Jong dat volgens mij bij een reclame hoorde. We hadden er ook een plaatje van.

Mijn moeder werd geboren in 1932, in een net en eenvoudig Leeuwarders gezin waarin muziek een niet onbelangrijke plek innam. Naar verluidt kon mijn opa uit zijn hoofd hele aria’s fluiten, en zijzelf was op de kweekschool – de voorganger van de PABO –  een van de weinige studenten die een melodie meteen in muzieknoten kon omzetten (solvège). Maar sporten vond ze als hobby toch belangrijker dan muziek.

(meer…)

Wie is ‘ik’ in een poplied?

theo nijland

In een interview van een tijdje geleden licht zanger-pianist Theo Nijland zijn hilarische nummer Wat een leuk liedje (2008) toe. In dit leuke liedje reageert Nijland op de hem veelvuldig gestelde vraag waarom zijn liefdesliedjes meestal gericht zijn aan vrouwen terwijl hij zelf homo is. De impliciete stelling onder de vraag is dat Nijland daarmee eigenlijk ‘aan het liegen’ is en dat dat dus verkeerd is – een opvatting die de zanger duidelijk afwijst.

ik 2

Deze discussie vestigt ook de aandacht op een interessante vraag waar we misschien niet dagelijks bij stilstaan: wie zien wij als luisteraars voor ons bij de ‘ik’ in een liedje? Het antwoord dat als eerste bij je opkomt is waarschijnlijk: degene die het lied zingt. Natuurlijk. We nemen aan – meer of minder bewust – dat de ‘ik’ overeenkomt met de persoon van de zanger(es). Dat blijkt ook uit het feit dat we vaak even verwarring voelen als een artiest een nummer van een artiest van het andere geslacht covert.

James Blake

Zo word ik bij James Blake’s versie van Joni Mitchells A Case of You even bevangen door twijfel of de jonge Engelsman wel overtuigend in Mitchells ‘ik’ kan kruipen, ook vanwege de verwijzingen naar haar vaderland Canada. In Aretha Franklins versie van Otis Reddings Respect neemt de zangeres haar toevlucht tot een tekstaanpassing: om het jaren 60-nummer geloofwaardig te maken spreekt het ik-personage haar thuiskomende partner (kostwinner) aan in plaats van andersom .

ik

Maar is het echt zo eenvoudig – koppelen we de ‘ik’ inderdaad direct aan de zanger(es)? Of weten we diep in ons hart eigenlijk dat het maar fictie is? Of laten we het liever in het midden? Hmm – dingen die we elke dag gedachteloos doen zijn soms ingewikkelder dan ze lijken.

Bredero

In de vorig jaar verschenen biografie van Bredero, De hartenjager, presenteert literair-historicus René van Stipriaan de 17e-eeuwse dichter en toneelschrijver als een vroege voorloper van de 20e-eeuwse popliedjesschrijvers. Bredero pionierde door zijn naam in verschillende varianten te laten rondzingen in zijn teksten. Hij zaaide zo verwarring over hoe je de ‘ik’ in dat werk moest lezen: was het Bredero zelf, of was de ‘ik’ toch een personage – of was het een personage dat leek op de schrijver? Een popliedje gebeurt volgens Van Stipriaan hetzelfde. Het liedje is een korte ‘dagdroom’ van de artiest, wat het een ‘vleugje autobiografie’ geeft.

YouEen vleugje biografie, dat vind ik mooi. En ik trek die redenering graag nog iets door: zoals alle dromen is zo’n dagdroom weliswaar van de dromer, maar bevindt hij zich ook buiten zijn geest. Een droom is letterlijk on-werkelijk. En dat geeft de luisteraar de kans om erin te stappen en zich een eindje te laten meevoeren. Met andere woorden: de ‘ik’ in een liedje is een beetje de artiest, een beetje een personage, maar uiteindelijk vooral degene die luistert: jij.

De muziek van mijn vader

Deze weken ben ik op zoek naar de ontwikkeling van mijn eigen muzieksmaak. Wie beïnvloedden mijn luistergedrag? Wie zetten mij op het spoor van nieuwe artiesten? En hoe werkt dat door tot op de dag van vandaag? Naast de radio en muziekbladen zijn de belangrijkste influencers waarschijnlijk mijn vrienden geweest. Daar schreef ik vorige keer al over.

Maar je moet je familie zeker ook niet uitvlakken. Ouders, broers en zussen zijn door hun voortdurende aanwezigheid natuurlijk medebepalend voor je muzieksmaak, al gaat dat proces vaak onbewust. Zelfs voor je geboorte schijn je al muziekvoorkeuren te ontwikkelen omdat er geluid van buiten in de baarmoeder doordringt. In de kinderjaren daarna, voordat je je eigen muziek gaat kiezen, wordt je vaak blootgesteld aan de muziek van je ouders. Vandaag zoom ik in op de – volgens mij grotendeels onbedoelde – muzikale opvoeding die ik kreeg van mijn vader.

(meer…)

De muziek van je vrienden

life is better with friends

Hoe ontdek je nieuwe muziek? Hoe kom je op het spoor van interessante artiesten, liedjesschrijvers, of muziekgenres die je nog niet kent? Ik had het daar een tijdje geleden over via WhatsApp met een paar van mijn vrienden, allemaal popliefhebbers van dezelfde generatie, opgegroeid in de jaren 70 – dus allemaal met ruime ervaring en een goede muzieksmaak, zeg ik dan.

De antwoorden waren divers. Aanbevelingen van Spotify werden genoemd als wegwijzers naar nieuwe muziek, naast recensies in NRC en Volkskrant. Verder online popmedia zoals Heaven en Pitchfork maar ook YouTube en Facebookgroepen zoals Americana Liefhebbers. De conclusie uit de inventarisatie: er zijn meer dan genoeg plekken om nieuwe muziek te ontdekken. En de tijd van slechts enkele belangrijke tipgevers – zoals muziekbladen en die goeie ouwe radio – is voorgoed voorbij.

(meer…)

Liefde op het eerste gehoor

Sommige artiesten dringen pas na lange tijd tot je hart door. Andere grijpen je meteen bij de kladden, meteen de eerste keer dat je ze hoorde. Je wordt van de sokken geblazen. Staat in vuur en vlam. Zoiets heb je nog nooit gehoord. Wat ís dit? Hoe kan dit er zijn? Is er nog meer van?

Vaak houdt de artiest levenslang een speciaal plekje in je hart, want iets van de eerste keer blijft altijd hangen. Bij mij tenminste wel. Als ik denk aan de keren dat dit fenomeen mij te pakken kreeg, komt als eerste Sultans of Swing van Dire Straits bij me op. Het was 1978 – ik was veertien, de meest ontvankelijke leeftijd voor muziek – toen het nummer van Mark Knopflers band de Nederlandse hitparade binnenkwam.

(meer…)

Niet kunnen loslaten

Vorige week leerde ik een nieuw woord, in een NPR-artikel over het nieuwe album van Adele: melisme. Melisme is een muziekterm die staat voor het zingen van één lettergreep op een reeks verschillende noten. Of andersom, verschillende noten gebruiken om één lettergreep te laten klinken. Een notentros wordt het ook wel genoemd – mooi woord, je ziet het zo voor je. Luister ter illustratie naar het genoemde nummer van Adele, My Little Love, en let daarbij steeds op het laatste woord van een tekstregel.

De oorsprong van melismatisch zingen ligt waarschijnlijk in de religieuze muziek van de Oudheid. De christelijke, joodse en Arabische godsdiensten gebruiken de melodische wendingen in om de gelovigen in een hypnotische trance brengen. Maar ook in meer wereldse muziek als flamenco, fado, balkan en Ierse folk komen we de zangtechniek tegen.

(meer…)

Zangstemmen en spinazie

Waarschijnlijk ben jij voor je favoriete popartiesten gevallen vanwege hun stem. Niet omdat hun gitaarsound zo fantastisch was, hun teksten, melodieën of akkoordenschema’s zo wonderbaarlijk. Voor mij werkt het in elk geval wel zo. Ik ben niet bestand tegen de strot van Sandy Denny, James Taylor, Sam Cooke of Gregory Porter. Al zouden ze Poesie Mauw of Op een Grote Paddenstoel zingen, ik ga voor de bijl.

Andersom zijn er artiesten met een stem die tegenstaat, dat kennen de meeste mensen ook wel. Zelf ben ik licht allergisch voor zangers en zangeressen met veel vibrato, zoals Chris DeBurgh en Ane Brun. Maar andere mensen, zo weet ik, krijgen de kriebels bij Bob Dylan, Neil Young, Randy Newman of Richard Thompson – om een paar niet helemaal willekeurige namen te noemen.

(meer…)

Hoe oud mag een popartiest worden?

I hope I die before I get old’ zong Roger Daltrey van The Who anno 1965 (in My Generation). Mick Jagger zei ooit in een interview: ‘Ik ben liever dood dan dat ik op mijn vijfenveertigste nog Satisfaction zing.’ Blijkbaar was de vraag hoe oud een popartiest mocht worden vrij normaal. Jeugd en popmuziek waren nog onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Maar jong sterven heeft als pop-ideaal inmiddels z’n langste tijd gehad. Waar de eerste leden van de Club van 27 (Jimi Hendrix, Jim Morrison, Janis Joplin) in zekere zin nog aan verwachtingen voldeden, riep de vroegtijdige dood van Kurt Cobain, Amy Winehouse en Avicii vooral gevoelens van afschuw en onmacht op. Bovendien kun je niet zeggen dat artiesten als Daltrey (inmiddels 76) en Jagger (78) zich echt aan hun woord hielden.

(meer…)