
Jozef legt de dromen van de farao uit
Sommige mensen vertellen graag hun dromen aan anderen. Ik zit meestal niet zo op die verhalen te wachten, want ze zijn natuurlijk bijna altijd onsamenhangend. Bovendien zijn dromen bedrog. Of niet? Er zijn liedjes die de algemene regel lijken tegen te spreken.
De Schotse indieband Belle And Sebastian heeft verschillende droomnummers op het repertoire staan. Een van de fraaiste is Judy And The Dream of Horses (If You’re Feeling Sinister, 1996). Voor deze Judy lijkt de werkelijkheid van opgroeien en volwassen worden vele malen moeilijker dan haar dromen, geïnspireerd door de kinderboeken die ze vroeger met een zaklamp onder de dekens las. Het liedje lijkt ons op te roepen om de kinderlijke onschuld in onszelf terug te vinden.
In Bob Dylans I Dreamed I Saw St. Augustine (John Wesley Harding, 1967) is de toon ernstig en verontrustend. Zo concreet schetst Dylan de historische figuur van kerkvader Augustinus (354-430), zwervend door de straten, een gouden mantel om de schouders, een deken onder de arm, dat je de droombeelden zo voor je ziet. En met de zanger word je in het laatste couplet met de dood in het hart wakker: ‘And I dreamed I was amongst the ones / That put him out to death / Oh, I awoke in anger / So alone and terrified / I put my fingers against the glass / And bowed my head and cried.’ Die droom zul je niet licht vergeten.
Last Night I Had a Dream van Randy Newman (Sail Away, 1972) is misschien wel het mooiste droomliedje ooit. Of anders toch wel het meest indringende. De ik-figuur, ondersteund door dreigende bluesy akkoorden, vertelt zijn geliefde wat hij die nacht in zijn hoofd heeft beleefd. Al zijn bekenden kwamen in de droom voor, zegt hij, en die van haar ook. Tot zover niks aan de hand, maar dan komt het: ‘I saw a vampire, I saw a ghost, and everybody scared me, you scared me the most.’
De verklaring volgt in het tussenstuk. De sfeer van de droom slaat om – gesymboliseerd door een gezellig countrydeuntje met tingeltangel-piano – en de ik-figuur is op een soort tuinfeest, iedereen is vrolijk. Maar wat zegt zijn geliefde daar, liggend in het gras? Terwijl de stemming met behulp van Ry Cooders huiveringwekkende slide-gitaar weer omslaat naar inktzwarte blues, vraagt zij hem: ‘Honey, can you tell me what your name is?’ En nog eens: ‘Honey, can you tell me what your name is?’ De ik-figuur weet niets anders uit te brengen dan: ‘You know what my name is.’
Dit noem je geen droom meer, dit is gewoon een nachtmerrie. Freud zou er wel raad mee weten, net als waarschijnlijk vele hedendaagse droomduiders. Deze droombekentenis maakt ook razend nieuwsgierig naar het vervolg. Het kan niet anders of het droomverhaal vormt de opmaat naar een belangwekkend gesprek tussen de twee geliefden. Ik zou daar dolgraag als een vlieg op de muur bij aanwezig zijn. Daar dagdroom ík dan weer over.
Ken jij meer mooie droomliedjes? Deel ze hieronder!
Ze zijn gruwelijk en meeslepend. Dramatisch en tragisch. Uitersten komen erin tot uitdrukking: moordballades. Tragische verhalen van wraak en woede, waarin liefde in haat verandert en geweld het enige antwoord lijkt op krenking of onvervuld verlangen.
Het eerste moordlied dat ik bewust hoorde, was Hey Joe in de beroemde uitvoering van Jimi Hendrix, over een bedrogen echtgenoot die wraak neemt op zijn vrouw. Het tweede was de even gruwelijke als sprookjesachtige ‘Kinderballade’ van Boudewijn de Groot, met tekst van Gerrit Komrij, bijna meer een pastiche dan een rasechte moordsong.
De moordballade kent een lange historie, ook in ons eigen taalgebied. Wie in de
De plot van een moordballade is bijna altijd eenvoudig, de personen worden getekend met grove penseelstreken, het melodrama ligt op de loer. Maar er is passie, er is spanning – dat is de kracht ervan. Daarom zijn het waarschijnlijk ook vaker grote persoonlijkheden dan fluwelen zangers die liedjes over moord en doodslag op hun repertoire hebben staan: Bob Dylan (Pay in Blood, Baby Please Stop Crying), Johnny Cash (I Hung My Head) en natuurlijk top-moordballadeer Nick Cave. De Australiër vulde er zelfs een heel album mee (Murder Ballads, 1996).
Toch zijn er ook fijnzinnigere varianten, zoals
Jaren geleden las ik het Amerikaanse lesboek Successful Lyric Writing, geschreven door Sheila Davis. Een van haar eerste adviezen voor (aanstaande) liedjesschrijvers luidt: stel degene die het lied zingt (meestal de ik-figuur) in een gunstig daglicht. Maak diegene zo ‘likable’ dat je publiek zich er gemakkelijk mee kan identificeren en zich daarom graag door het liedje laat meeslepen.
En in negen van de tien liedjes werkt het ook zo, bijvoorbeeld door de bescheidenheidsformule: ‘I am just a poor boy though my story’s seldom told’ (Simon & Garfunkel, The Boxer) of ‘Ik heb geen cent te makken en ik heb nooit een vak geleerd (De Dijk, Nergens Goed Voor). Of door o zo herkenbare liefdesperikelen te vertellen (het ‘My baby’s gone and left me’ van talloze bluesnummers). Maar is het ook mogelijk om die regel een beetje op te rekken, of hem zelfs helemaal aan je laars te lappen?
Singer-songwriter Randy Newman (Los Angeles, 1943) vindt kennelijk van wel. In de liedjes van de eigenzinnige Amerikaan is geregeld iemand aan het woord die behoorlijk onsympathiek of moreel weinig hoogstaand is. Je zou bijna kunnen zeggen dat Newman daar zijn handelsmerk van heeft gemaakt.
In het bekende
Een ander mooi voorbeeld van Newmans dubieuze personages figureert in
Tegen wie heeft hij het, en wie is hier eigenlijk aan het woord? Pas bij het tweede couplet krijg je het door. Je was bezig was je te identificeren met een denkbeeldige reclameman die in Afrika slaven komt ronselen, en de 20e-eeuwse sales pitch heeft zo weinig relatie met de historische werkelijkheid dat de tenen ervan krom trekken. Je weet niet hoe gauw je weer afstand moet nemen.
Maar het blijkt voor veel luisteraars moeilijk te zijn om personage en artiest uit elkaar te houden. Newman ervoer dat aan den lijve bij zijn hit
Nee, de artiest die klootzakken, hypocrieten of andere slechteriken als ik-figuur in een liedje opvoert, maakt het zichzelf allesbehalve gemakkelijk. Maar het levert wel spannende muziek op die je op het verkeerde been zetten en je laten nadenken – en die je nooit meer vergeet.
Wie zingt over de relatie met zijn vader of moeder begeeft zich op glad ijs. Het lied moet recht doen aan een band die zo persoonlijk en vertrouwd is dat woorden algauw tekortschieten – en tegelijk moet het de luisteraar meenemen in een intieme sfeer waarin buitenstaanders slechts schoorvoetend worden gedoogd.
Verschillende liedjesschrijvers kiezen dan ook voor heel verschillende benaderingen. Stef Bos zong zijn levende vader rechtstreeks toe in het bekende
Veel vaker kiezen artiesten voor een bericht naar boven. De verhouding tussen singer-songwriter Loudon Wainwright III en Loudon Wainwright II was niet gemakkelijk, maar desondanks – of juist daarom – figureert Loudons vader veelvuldig in zijn liedjes, bijvoorbeeld
Het wat mij betreft mooiste lied voor vader – dat gek genoeg nooit op lp of cd verscheen – staat op naam van Fred Eaglesmith. De Canadese singer-songwriter met Friese roots (in 1957 geboren als Frederick John Elgersma) schrijft vaak over machines, treinen, tractors, auto’s en motoren, maar is ook als geen ander in staat zijn publiek binnen een paar minuten zowel een vette schaterlach als tranen van ontroering te bezorgen. In
Zo herkenbaar, hoe na het verlies de wereld zich in al zijn onbegrijpelijkheid aan je opdringt. Zoveel schoonheid, waarvoor? Je kunt het niet eens delen. Na dit indringende begin geeft Eaglesmith je even lucht: de discussies met zijn kinderen over hun huidige (muziek)modes lijken verdacht veel op die tussen zijn vader en hemzelf destijds. Zoveel lijken ze dus op elkaar. Waarna de zanger toch weer bij het gemis uitkomt:
Ja, zo is het. Zo herkenbaar. De kleine dagelijkse dingen mis je het meeste – een stem, een gebaar, een gewoonte – dingen die zo vanzelfsprekend waren dat je ze nauwelijks opmerkte. Toen niet. Nu wel. Achteraf. Tot slot geeft de zanger ons in zijn slotregels een vriendelijk duwtje. Pak die hand, toe maar, nu kan het nog.
Ik weet niet hoe het met jou zit, maar voor mij waren de jaren 80 een groot zwart gat. Muzikaal gezien dan. Verdwenen was de intimiteit van de singer-songwriters van begin jaren 70, verdwenen was ook de rebelse energie van de Britse punk en new wave van daarna. In de plaats kregen we onpersoonlijke acts met veel gespeeld drama – denk Rick Astley, Duran Duran, Ultravox, The Human League, Simple Minds, Orchestral Manoeuvres in the Dark.
Wie de popgeschiedenis vanaf de jaren 50 snel aan zich voorbij laat trekken, zal tussen 1980 en 1990 stuiten op een merkwaardige wereld die geheel in zichzelf opgesloten lijkt te zijn: absolute leegte, ingepakt in dikke lagen pathos, met synthesizers, kunstmatige galm en knallende drums uit een kastje. Geen wonder dat die muziek vanaf 1 januari 1990 al meteen gedateerd klonk.
Nou waren de doomy eigthies niet alleen moeilijk voor popfans zoals ik, ook topacts als The Rolling Stones, Joni Mitchell, Paul Simon, Stevie Wonder, Led Zeppelin en Paul McCartney zaten met de handen in het haar. Goeie nummers leken uit, flutmuziek was in. Zelfs Bob Dylan raakte in die jaren de weg kwijt.
En toch, ergens in die donkere hopeloze jaren drong af en toe een lichtstraaltje door. Eerst, in 1985, Suzanne Vega met haar
Met haar ontwapenende glimlach vertegenwoordigde de jonge zwarte zangeres in haar eentje zo’n beetje alles wat de jaren 80 ontbeerden: onschuld, oprecht engagement, een aan de folk- en gospeltraditie herinnerend stemgeluid. En ook eindelijk weer: een gewone, onvervormde akoestische gitaar. Chapman was het licht aan het eind van de tunnel: na haar kwamen tal van (vrouwelijke) singer-songwriters op die de geest van de jaren 60 en 70 deden herleven, zoals Nanci Griffith, Michelle Shocked, Sheryl Crow, Jeff Buckley, Elliot Smith en vele anderen daarna.
In hun kielzog hervonden ook veel van de Groten hun elan. Bonnie Raitt herpakte zich in 1989 met Nick of Time. In datzelfde jaar stelde MTV Unplugged het liedje weer centraal, met fijne gevolgen voor onder meer Neil Young, Eric Clapton en Sting – en hun fans. Ook Bob Dylan kwam in 1993 eindelijk uit zijn eighties-depressie, met het volledig akoestische World Gone Wrong.
En het zou me niets verbazen als de kiem van die wederopstanding werd gezaaid in 1992, tijdens het concert ter ere van Bobs 30-jarige albumcarrière, waarbij tal van collega-artiesten acte de présence gaven. Want wie stond daar tussen al die coryfeeën? Inderdaad, de bescheiden singer-songwriter die een paar jaar eerder de boze jaren 80 vaarwel had gekust met een liedje over een snelle auto waarmee zij en haar geliefde aan de uitzichtloosheid konden ontsnappen.
In een roman is de eerste zin van groot belang. Sommige zijn zelfs beroemd, zoals Nescio’s ‘Jongens waren we – maar aardige jongens’ of Marcellus Emants’ ‘Mijn vrouw is dood en reeds begraven’. Maar in de popmuziek is de eerste regel misschien nog wel belangrijker. Een valse of zwakke start is nauwelijks goed te maken in de lange sprint die een popsong nu eenmaal is. De eerste zin moet de luisteraar meteen pakken, om hem vervolgens mee te sleuren en niet meer los te laten voordat het lied ten einde is. Ga er maar aan staan.
Bob Dylan is een meester van de openingsregel. Krachtig en intiem in Going, Going, Gone: ‘I’ve just reached the place where the willow don’t bend’ (zie
Zijn collega Joni Mitchell bekende later hoe ze destijds, in de jaren 60, van haar sokken werd geblazen door Dylans ongehoord snerende beginzin ‘You got a lotta nerve to say you are my friend’ (Positively 4th Street). Maar La Mitchell ontwikkelde zelf ook bijzondere openingszetten voor haar autobiografische songs. ‘Just before our love got lost, you said “I am as constant as a northern star” (A Case Of You) bijvoorbeeld. Of ‘Help me, I think I’m falling, in love again’ (Help me). Een van haar mooiste liedjes,
Een doodgewoon zinnetje, van iemand die een recente gebeurtenis uit haar eigen leven aan een vriendin vertelt. Maar we zien in die eerste zin al heel veel: dit lied is een monoloog, een virtuele brief van de zangeres aan een vriendin. In Mitchells biografie Reckless Daughter las ik dat deze Sharon daadwerkelijk een jeugdvriendin van Joni was, en deze wetenschap maakt het lied voor mij nog indrukwekkender. Je voelt hoe de artieste een poging doet om de afstand tot haar oude vriendin te overbruggen – en ook om zichzelf en passant beter te begrijpen. En ondertussen reizen we als luisteraars met haar mee.
De concrete, uit het leven gegrepen trip van de zangeres naar Staten Island zet een hele reeks associaties en overdenkingen in gang. Het lied gaat aan de oppervlakte over een reisje met de veerboot naar een gitaarwinkel, maar daaronder over veel belangrijker zaken – over ontheemd zijn, over de droom van de romantische liefde, over de existentiële keuzes die een moderne vrouw moet maken en de prijs die daarvoor betaald moet worden. En dat volgt allemaal uit die eerste zin, heel natuurlijk, alsof het vanzelf gaat. Fantastisch.
De afgelopen weken ging het hier op Goeie Nummers vaak over broers en zussen, met name over hoe het is als die samen in een popgroep zitten. Niet alleen pais en vree, zo bleek.
Als mensen het hebben over de relatie tussen broer en zus klinkt er vaak een ander geluid: minder rivaliteit, meer harmonie, karakters die elkaar aanvullen. Of niet? Op zijn album History uit 1992 heeft de Amerikaanse singer-songwriter Loudon Wainwright III het thema van de broer-zus-relatie gevangen in een liedje van tijdloze klasse:
Op de piano van de zanger staat een oude zwart-witfoto van hemzelf en zijn zusje: herfstbladeren op de grond, twee kinderen, 6 en 5 jaar oud, die aan tafel zitten te kleuren. Het meisje kijkt naar haar grote broer om te zien hoe ze het moet doen. Een vertederend tafereel waarin hun hele kinderwereld lijkt te zijn samengevat. Herkenbaar ook. Wainwright is vast niet de enige met zo’n fotolijstje op de piano of in de kast.
Maar dan duikt de zanger – die bekendstaat om zijn wrange humor – naar de laag ónder de idylle. In een paar zinnen krijgen we een paar ongemakkelijke waarheden voor de kiezen: een broer houdt van zijn zusje omdat hij haar lekker kan koeioneren, zegt hij, en hij beschermt haar vooral omdat zij hem steeds blijft bewonderen, ook op de momenten dat hij aan zichzelf twijfelt.
Het is een flinke tik die Wainwright hier aan zichzelf en zijn medebroeders uitdeelt, maar heeft hij ook gelijk? Nou ja, toch wel een beetje, denk ik (en als broer van een twee jaar jonger zusje kan ik het weten). In het laatste couplet plaatst hij hun relatie in de bredere context. De zanger herinnert zijn zusje eerst aan hun overleden vader, die hun had kunnen vertellen welke auto er precies op de foto afgebeeld staat, en hij vervolgt:
Van de idylle is weinig meer over. De tijd is het allerwreedste monster. De achterliggende jaren hebben niet alleen de buitenwereld veranderd, maar ook broer en zus zelf. Hun kinderparadijs is verdwenen. De zanger lijdt daaronder, dat voel je. En wij lijden met hem mee, want we herkennen het gevoel. En toch is het lied ontroerend en prachtig en op de een of andere manier troostend. De idylle is ook een gedeelde herinnering die niemand broer en zus kan afnemen.
Goed sorry zeggen is een kunst. Boef kan erover meepraten. De rapper betitelde enkele vrouwen van wie hij op Nieuwjaarsnacht een lift kreeg op Twitter als ‘kechs’ (hoeren) en kreeg vervolgens wekenlang het halve land over zich heen. Met een geslaagde ‘knievalrap’
Psychologen en andere deskundigen stellen dat excuses maken buitengewoon belangrijk is voor het herstellen van persoonlijke, professionele en maatschappelijke relaties. Maar het luistert wel nauw. Met een ondeugdelijke mea culpa maak je de zaak eerder erger dan beter. Communicatie-experts adviseren dan ook om 1) tijdig (niet te vroeg maar zéker niet te laat) en 2) oprecht (niet halfhartig) 3) spijt te betuigen voor wat je gedaan hebt (en niet voor het feit dat een ander zich gekrenkt voelt) en 4) daarvoor geen verzachtende omstandigheden aan te voeren (geen ‘maar’s dus).
De popmuziek kent heel wat boetekleed-liedjes – denk aan alle songtitels met ‘sorry’, ‘blame’, ‘forgive’ en ‘wrong’ erin. Popartiesten zijn kennelijk ook maar mensen. Maar welke muzikale spijtbetuiging is overtuigend? Wanneer ga je geloven dat de excuses oprecht zijn? Laten we die vier communicatietips eens als meetlat gebruiken voor een paar van zulke liedjes.
Eerst De Jeugd van Tegenwoordig, met
Dan Eels, met
Desondanks heeft ook E een verzachtertje nodig: hij dacht destijds zo negatief over zichzelf dat hij zich niet kon voorstellen dat iemand anders hem de moeite waard kon vinden. Tja, wat moeten we hiervan vinden? Het voordeel van de twijfel, zou ik zeggen. Het werk van de Amerikaanse singer-songwriter verschaft hem geloofwaardigheid of het punt van oprechte zelfverachting. Bovendien weet E in al deze treurnis nog een sprankje humor te brengen: ‘I’m a little too late, by three or four years’. Zo iemand vergeef je veel.
Waarmee nog maar eens is bewezen hoe moeilijk het is om goed sorry te zeggen is, ook in een lied. Of ben ik nu te vergevingsgezind? Sorry. Laten we luisteren naar
De meest overtuigende manier om een huwelijksaanzoek te doen is niet op één knie, bloemen enzovoort, maar natuurlijk met muziek. Dat wisten onze voorouders al, ze hebben enkele eeuwen geleden niet voor niets de aubade uitgevonden: een lied waarin een man zijn aanbedene het hof maakt, liefst onder aan haar raam – ze deden toen nog amper aan genderneutraal – onder begeleiding van een lieflijk betokkeld snaarinstrument. Geef toe, welk hart zou daar niet van smelten?
Als je de schrijvers uit vervlogen tijden mag geloven, klonken deze muzikale aanzoeken van edelen en troubadours in de Middeleeuwen en de Renaissance geregeld op allelei openbare gelegenheden. Om de een of andere reden hoor je ze tegenwoordig nog maar zelden, en dat is jammer. Een mogelijke verklaring is dat aubades nu gewoon verstopt zitten in popliedjes.
Voor het fraaiste aanzoekliedje moeten we wel een stukje terug in de tijd, toen we de huwelijkse geloften nog wat letterlijker namen dan tegenwoordig. Naar 1957, om precies te zijn. In dat jaar steeg
Sam Cooke (1931-1964), afkomstig uit een zwart domineesgezin met acht kinderen, begon zijn korte en stormachtige carrière als gospelzanger en switchte daarna naar pop en soul. Crooner Nat King Cole was zijn grote voorbeeld, maar de ruigere stijl van de soul trok hem ook. Als zanger was Cooke een natural. Hij had het allemaal: kracht, bereik, zuiverheid, souplesse, en desgewenst gaf hij zijn stem een rauw randje mee. En dat alles zonder dat het hem enige moeite leek te kosten.
In You Send Me toont Cooke zijn zoetgevooisde, intieme benadering. We zien de twee geliefden meteen voor ons, ze zijn al vertrouwd met elkaar: ‘Darling, you send me, honest you do.’ De zanger bekent dan dat hij zijn gevoelens een tijdlang niet serieus durfde te nemen: ‘At first I thought it was infatuation.’ Die overwonnen bindingsangst maakt zijn liefdesverklaring des te geloofwaardiger: ‘Now I find myself wanting to marry you / and take you home.’ Zo simpel, zo direct, zo puur. Zo ouderwets bijna. En dan die onvergelijkbare stem van Cooke – je ziet bruid en bruidegom al bijna naar het altaar lopen.
Maar voor wie nu nog aarzelt met haar jawoord, hier is
Voor een goed kerstliedje hoeven er geen kerstwoorden in de titel of het refrein te staan. Een enkele verwijzing in een hoekje van een vers volstaat. Dat bewijst John Mayer in
De Amerikaanse zanger-gitarist brak in 2006 door met het album Continuum, dat paradoxaal genoeg aansloeg bij jonge (vrouwelijke) fans én bij collega-muzikanten. ‘Waiting On The World To Change’, van datzelfde album, lijkt zelf ook behoorlijk tegenstrijdig: een vette groove, een lekker meezingbaar refrein, maar qua tekst op het eerste gezicht allesbehalve opwekkend.
Even verderop spiegelt hij ons voor dat alles beter zal gaan als zijn generatie eenmaal het heft in handen krijgt. Toen ik het voor het eerst hoorde, wist ik niet van ik ervan moest denken. Dat werd nog sterker bij het derde couplet, waarin Mayer ook de kerstperiode erbij haalt:
Mayers ‘oplossing’, die hij ons in het refrein steeds voorhoudt, is om te wachten tot de wereld verandert, onder het circulaire motto: ‘we kunnen niets doen, dus doen we maar niets’. Dat klinkt behoorlijk defensief, als een excuus, zo je wilt.
Maar het knappe is: in het eerste refrein kun je Mayers woorden nog opvatten als een serieus gemeend pleidooi, als rechtvaardiging. Maar bij het derde of vierde refrein gaat dat niet meer. Je wordt een beetje ziek van die herkenbare maar o zo futiele uitweg die je wordt geboden. Het lied vertelt je dat het tijd is om die onzin achter je te laten – en gewoon te doen wat je kunt om de wereld een beetje beter te maken. Zo heeft de zanger ‘Waiting On The World To Change’ natuurlijk ook bedoeld. Een fijne Kerstgedachte en goed voornemen in één. Dank je, John.
Een vriendschap in stand houden als je ver bij elkaar vandaan woont, is best lastig. En helemaal als jouw leven en dat van je vriend of vriendin totaal verschillende kanten op zijn gegaan. Dit was voor singer-songwriter Michelle Shocked (Dallas, Texas, 1962) evenwel de startsituatie voor een prachtig autobiografisch lied:
In deze folksong, van Shockeds debuutalbum Short Sharp Shocked (1988), schetst de zangeres eerst hoe ze een brief naar Texas stuurt om het verwaterende contact met een oude vriendin te herstellen (‘I walked across that burning bridge’) en tot haar verrassing een brief terugkrijgt vanuit de hoofdstad van Alaska.
Terwijl de getokkelde gitaar en het orgeltje een nostalgische sfeer oproepen, geeft ‘Anchorage’ vervolgens op informele correspondentietoon een beeld van heden en verleden van de twee vriendinnen, de een (‘Chel’) nu een ‘skateboard punk rocker’ in New York, de ander getrouwd en moeder van twee kinderen, inmiddels woonachtig in de koude verlatenheid van Anchorage. Als buitenstaanders krijgen we een zeldzaam inkijkje in hun leven en hun vriendschap, via allerlei details die iets universeels zeggen.
‘Anchorage’ is een nummer dat zich leent voor meerdere interpretaties. Dat valt op te maken uit
Anderen zien het minder zwart-wit. Want wie bepaalt dat het leven van een huisvrouw onbevredigend is? En dat de vriendin zich de titel en melodie van Chel’s liefdeslied op haar bruiloft niet meer kan herinneren, impliceert dat meteen dat de liefde tussen de echtelieden ook verdwenen is? Vergezocht.
Feit is dat het vrije leven van ‘Chel’ in New York haar vriendin in Alaska doet terugverlangen naar hun wilde ‘rock-‘n-roll days’ van weleer, en haar met haar eigen bestaan confronteert. Twijfel klinkt door in de manier waarop ze als een soort doorgeefluik fungeert om Chel bij haar huwelijk te betrekken: ‘Leroy says hello / Leroy says send a picture / Leroy says keep on rocking girl’.
Maar als je goed luistert weet je ook dat dit geen pure protestsong kan zijn. Je hoort vooral solidariteit en vertrouwdheid tussen de twee vrouwen: de vriendin weet dat Chel haar dilemma’s begrijpt en weet dat Chel weet dat zij dat weet. En ze beziet haar eigen situatie met zo’n mengeling van realiteitszin en zwart-droge humor – ‘I sound like a housewife / Hey Chel, I think I’m a housewife’ – dat jij ook weet: tussen deze twee is de vriendschap belangrijker dan een oordeel over de keuzes van de ander.
En zo zit het vriendelijk klinkende ‘Anchorage’ onderhuids vol spanning en twijfel – en warmte. Het maakt het tot feministische protestsong en ode aan de vriendschap tegelijk – een van de fraaiste in de geschiedenis van de popmuziek.
Weinig singer-songwriters bewogen zich zo soepel door tijd en ruimte als David Olney. De relatief onbekende Amerikaanse troubadour, die ons helaas vorig jaar op 71-jarige leeftijd ontviel, bezag zijn tijdgenoten met empathie of milde spot, maar nam zijn publiek net zo gemakkelijk mee naar het Parijs van de Eerste Wereldoorlog of het Hollywood van de roaring twenties. Of naar het Midden-Oosten van het begin van onze jaartelling.
In
Hij is echt een vakman, laat de wonderdokter ons weten, maar de laatste tijd wil het niet meer zo vlotten. Wat hij ook probeert, het publiek laat hem links liggen. Een succesvolle concurrent blijkt hem voor te zijn geweest. Een merkwaardige figuur: iemand die geen geld zou vragen voor zijn diensten, en die liefde predikt in plaats van hel en verdoemenis. Daar moet hij meer van weten:
Inmiddels hebben we wel een idee om welke figuur het hier draait. Olney deelt het ons allemaal mee op de laconieke praattoon van iemand die – heel realistisch – geen enkel besef heeft van de historische gebeurtenis waarvan hij getuige is. Het maakt de tekst op een geestige manier dubbelzinnig. En ook in de slotregels speelt de zanger nog eens subtiel met onze voorkennis:
Hier past alleen nog een slotakkoord. Maar voor wie meer wil, luister hier naar de
Onlangs sprak ik iemand wiens dochter enorm opzag tegen de kerstperiode. Niet uit afkeer van huiselijke gezelligheid, maar omdat ze in een winkel werkte waar ze de hele dag kerstliedjes moest aanhoren. Denk je eens in: ‘Last Christmas’ (Wham!), ‘All I Want for Christmas Is You’ (Mariah Carey), ‘White Christmas’ (Bing Crosby) en nog meer van dat soort werk, en dat in een oneindig lijkende loop. Zoiets gun je zelfs je ergste vijand niet.
Het nadeel van kerstnummers is sowieso dat ze vaak geraffineerd en mierzoet zijn en daardoor vreselijk in je kop blijven hangen. Maar het ergste is nog wel dat ze ook een verbod uitstralen op elke andere emotie dan een positieve. Zo’n verbod alleen al is genoeg om chagrijnig en rebels van te worden. En dat laatste mag natuurlijk helemaal niet met Kerst!
Dat het ook anders kan, zien we bij Steve Earle (1955). De bebaarde Texaan produceerde sinds 1986 niet alleen ruim twintig albums vol authentieke country, folk en rock, maar maakte ook naam als activist, onder meer tegen de doodstraf. Zijn album El Corazon uit 1997 bevat een van de meeste bezielde kerstsongs die ik ken:
Woody Guthrie (1912-1967), de aartsvader van de protestzangers, schreef onder meer het klassiek geworden
‘Christmas in Washington’ prijkt veelvuldig op Earles setlist bij concerten. Soms laat hij het nummer voorafgegaan door een lange inleiding waarin hij, boven het getokkel van zijn gitaar, levende artiesten en activisten aan het vaste rijtje namen toevoegt. Daarom is het ondanks de zware inhoud een echt kerstnummer: de toekomst is duister, maar uiteindelijk zijn er helden, vroeger en nu, er zijn dingen die het waard zijn om voor te vechten – en er is hoop.
‘Music is escapism, because life is so damn hard’, schrijft de bekende muziekblogger Bob Lefsetz in een
‘Everybody’s Talkin’’ werd geschreven door folkzanger-gitarist Fred Neil (1936-2001), een Newyorkse vriend en leermeester van Bob Dylan tijdens diens komeetachtige carrièrestart begin jaren 60. Ik hoorde het voor het eerst in de sobere uitvoering van Stephen Stills (Stephen Stills Live, 1975), maar het nummer werd natuurlijk bekend door de
In de openingsregels is het een en al melancholie wat de klok slaat: vervreemding, eenzaamheid, miscommunicatie, je bent er wel maar je bent er niet:
En de strijkers doen daar nog een schepje bovenop. Maar dan slaat de stemming om. De wiegende latin-groove begint te werken, de snelle gitaartokkel geeft de ballad vaart. Zodat je ook als luisteraar een ontsnappingsroute aangeboden krijgt uit het tranendal dat eerst zo overtuigend voor je is neergezet.
En dan die stem. Lekker, hè? Ongemerkt ben je al weggevaren op die droevig-zonnige klanken, voortgeblazen door een zoel briesje, bijna gewichtloos stuiterend op de golven. Op weg naar een oord waar je alles kunt vergeten. Waar het weer zich aanpast aan je kleding in plaats van andersom. Je zou willen dat het nooit ophoudt. Je wilt wegblijven. Voor altijd. Zet het nummer
Wat kunnen foto’s toch wonderschone liedjes opleveren. Dat
Puur door mijn smaak van de dag moet Wainwright de prijs voor het mooiste fotolied echter afstaan aan Nick Lowe. Deze voormalige new-waver, die in de jaren ’70 een bescheiden hit scoorde met ‘I Love the Sound of Breaking Glass’, is de afgelopen decennia bezig geweest het waardig ouder worden in de popmuziek te perfectioneren. Van langharige Britse pubrocker transformeerde hij geleidelijk tot witgekuifde Amerikaanse rootscrooner, met zelfgeschreven liedjes die klinken alsof ze altijd al bestaan hebben. In
Eerst toont hij ons het beeld van het slanke langbenige meisje dat haar armen om zijn eigen jeugdige versie heeft geslagen. Lange tijd was het beeld weggestopt in een la, toegedekt door de jaren, samen met de dwaasheid en verliefdheid van de jeugd. Daarna vraagt de zanger zich af – uiteraard zonder er werk van te maken – waar zijn oude vlam nu zou zijn, en of ze het geluk uiteindelijk gevonden heeft. En ondertussen laat elegant in het midden of dit lied minder gaat over het goede leven dat hij haar toewenst -dan over zijn eigen terugverlangen naar die armen.
Bij al deze zoete herinneringen vermijdt Lowe gelukkig al te grote klefheid. We worden bij de les gehouden door een uptempo calypso-achtige ritme, enkele onverwachte extra maten en puntige blazersriffjes. Zodat we ons graag door de mijmeringen laten meevoeren en onwillekeurig in onze eigen la met herinneringen naar oude foto’s gaan zoeken.
Bij een toneelstuk heb je een decor, een lichtplan, zaallicht dat langzaam dooft. Alles om het publiek in de stemming te brengen voor het verhaal dat gaat volgen. Een popliedje moet dat helemaal zelf doen, meestal in een paar seconden of maten.
Waarschijnlijk kun je aan de intro’s van popsongs gemakkelijk een hele musicologische studie wijden. Of twee. Een onderzoeksobject dat daarin in elk geval niet mag ontbreken, is het intro van
Het nummer werd geschreven door het songschrijversduo Norman Whitfield en Barrett Strong – ook verantwoordelijk voor Marvin Gaye’s ‘I Heard It Through The Grapevine’ en vele andere Motownhits. Naar verluidt ontstond er bij de opnames ‘Papa’ flinke animositeit tussen producer Whitfield en de band. Steen des aanstoots waren onder meer de lange instrumentale gedeeltes – The Temptations waren in essentie een zanggroep. Hoe dan ook, in de zang klinkt flink wat woede door. En dat past naadloos bij de tekst.
Dat laatste geldt ook voor het intro, dat voor een popnummer onwaarschijnlijk lang is. Het begint met alleen drums en bas – het funky basloopje zal de rest van het nummer dragen. Daarna volgen gitaar, strijkers, trompet. Het geheel overgoten met de overweldigende psychedelische galm van begin jaren ’70. Je hoort ook elektrische piano, wah-wah-gitaar, handclaps. Vier volle minuten ingehouden drama, voordat de echte tragedie zich ontvouwt, van de gekwelde zoon die eindelijk de waarheid over zijn herkomst bij zijn moeder komt opeisen.
‘Papa Was A Rolling Stone’ gaat ergens over. Over een belangrijke waarheid die altijd voor je verborgen is gehouden. Over de bezoedeling van de naam van jouw verwekker – en dus van jouzelf. En over een situatie die voor veel (zwarte) gezinnen met afwezige vaders in de Verenigde Staten – ook nu nog – bittere realiteit is. Voor zo’n verhaal heb je een zorgvuldig opgebouwd decor nodig, en acteurs die zich kunnen inhouden tot ze de volle aandacht van het publiek hebben. Whitfield en The Temptations kregen dat ondanks – of juist dankzij – hun onderlinge wrijving op onvergetelijke wijze voor elkaar.
Hij overleed op 17 mei 2016, Guy Clark, 74 jaar oud. De Texaanse folk- en countryzanger was niet bijzonder bekend bij het grote publiek, maar voor zijn beperkte schare trouwe fans was hij een wijze, tegendraadse held. En in het creatieve gilde van de liedjessmeden gold hij als de ultieme vakman. Iemand die louter nummers schreef die van begin tot eind kloppen, tekstueel en muzikaal.
Hier geen volledige opsomming van zijn verdiensten, al was hij natuurlijk wel even de componist van veelgecoverde juweeltjes als 
De foto geeft een moment weer waarop alles op springen stond. Geen gemakkelijk moment, maar het is dit stilstaande beeld dat de zanger troost biedt:
Het lied is onopgesmukt, direct. Clark probeert zo eerlijk mogelijk te zijn. Door de eerlijkheid van zijn vrouw op te roepen. Een ultieme poging om weer even bij zijn geliefde te zijn – en wie weet is het hem destijds bij het schrijven en zingen van My Favorite Picture of You ook gelukt om de overkant al voor korte tijd te bereiken voordat hij er zo’n vier jaar later definitief aankwam.
Onlangs nam ik een bijna twee weken durende duik in leven en werk van Paul McCartney. Ondertussen luisterde ik naar mijn eigen playlist met dertien van zijn albums. En een van de dingen die dan opvalt, is hoe vaak – en hoe knap – de ex-Beatle zingt over die in de popmuziek zo vaak veronachtzaamde periode in een liefdesrelatie:
Op elk album van de gevierde Liverpudlian is minstens één liedje te vinden dat de stabiele langdurige liefde viert. Zo bevat McCartneys solodebuut uit 1970, toen hij net met zijn Linda getrouwd was, niet alleen The Lovely Linda, Momma Miss America, maar ook het bekende Maybe I’m Amazed.
Hoewel hij de moeilijkere kanten van het getrouwd-zijn niet helemaal schuwt, zoals in ‘We Got Married’ van Flowers in the Dirt uit 1998, vinden sommigen zijn ‘silly love songs’ toch te zoetsappig. Die mensen zijn dan echter vergeten dat in de liefde en in de muziek alles geoorloofd is – en dit dus ook.
Een van Macca’s mooiste huwelijksliedjes is wel
Paul en Linda McCartney kregen het in die tijd aardig voor hun kiezen. Híj werd in de publieke opinie verantwoordelijk gehouden voor het uiteenvallen van The Beatles, zíj werd in de Britse media uitgemaakt voor yankee golddigger, en haar muzikale bijdrage aan Wings werd gefileerd. Hun relatie lijkt er alleen maar sterker door te zijn geworden:
Maar die tekst is misschien niet eens zo belangrijk. Luister maar eens naar de
Wiegeliedjes – altijd moeilijk voor een popartiest. Zo’n nummer heeft een ingewikkelde dubbele taak: het moet de toegezongene in slaap wiegen maar tegelijk de andere toehoorders bij de les houden. Voor je het weet wordt het te zoetsappig of te intiem en ben je die laatste groep kwijt. Binnen de communicatietheorie spreekt men in zo’n situatie waarschijnlijk over ‘een primaire en een secundaire doelgroep met divergente doelen’ of iets dergelijks – en zoiets moet je dan natuurlijk niet willen proberen.
Maar het kan wel. Een beetje popartiest is niet voor één gat te vangen en voert deze koorddans-act zelfs uit alsof het geen moeite kost. James Taylor doet het bijvoorbeeld in
En er zijn meer opties. Pubrocker Ian Dury, gesteund door muzikale duivelskunstenaar Chaz Jankel, kiest met zijn
In het volgende couplet brengt hij termen uit compleet andere levensterreinen (shut the index, impose a curfew, call a halt to the steeple chase) de slaapkamer binnen om de dwarrelende gedachten tot rust te brengen. Het tussenstuk biedt een kleine verrassing, die tegelijk laat zien hoe universeel dit weinig bezongen thema is: de toegezongene blijkt geen kind maar een volwassene te zijn.
‘If your life or some old lover cause concern / Or puzzle or perturb / The more you discover, the more you learn / Go to sleep now / Please do not disturb‘
Hiermee is er wat Dury betreft genoeg gezegd voor vandaag. Frances of Francis (jongen of meisje, man of vrouw – maakt niet uit) kan gaan slapen. De zanger herhaalt nog een refrein, op milde, hypnotiserende, liefdevolle, rustgevende toon. Er volgen wat xylofoonachtige geluidjes, een melodica, alsof we naar een speeldoosje luisteren. En dat allemaal op dat swingwiegende ritme. De primaire doelgroep mag inmiddels onder zeil zijn, voor mij als luisteraar zou het nog een hele tijd mogen doorgaan. Ik ben er nog helemaal bij. Koorddans-act geslaagd.
Wie andere voorbeelden van sterke popslaapliedjes kent – deel ze hier op Goeie Nummers!
Het woord nostalgie heeft vaak een wat negatieve bijklank,
Een van de besten in dat genre is James Taylor. Al vanaf de tijd dat hij jong was, trouwens. De eerste platen van de singer-songwriter uit North Carolina (VS) zijn gevuld met folkliedjes vol heimwee en ander onvervulbaar verlangen als ‘Carolina In My Mind’ en ‘Country Road’. Op New Moon Shine uit 1991 staat zijn misschien wel mooiste nostalgie-nummer:
Copperline was een ruig gebied in de buurt van het stadje Chapel Hill in North Carolina waar Taylor met zijn broers en zus opgroeide: een landschap waarin slangen en hagedissen rondkropen en waar ook illegaal whisky en andere spiritualiën werden gestookt. Voor de jonge James was het een paradijs waar hij ‘s avonds na het eten stiekem in kon verdwijnen voor allerhande avonturen.
Copperline, vertelt de zanger in het tweede couplet, was ook de plaats waar hij een onverwachte kant te zien kreeg van zijn vader, de arts en docent Isaac Taylor: ‘One time I saw my daddy dance, watched him moving like a man in a trance. / He brought it back from the war in France, down onto Copperline.’ Op de een of andere manier is dit ook altijd het moment waarop de trance van de vader en die van het nummer, met zijn repetitieve cadans, op mij overslaat.
Maar zoals het altijd lijkt te gaan met paradijzen, zo blijkt ook Copperline niet meer te zijn wat het was. Taylor keert er als volwassene terug, om te bemerken dat nieuwe prefab-huizen van multiplex het landschap van zijn jeugd hebben aangetast (‘Tore up and tore up good‘). Gelukkig is daar dan nog zijn geheugen om het oude Copperline terug te brengen naar het heden. En naar ons.
Het nummer bevat veel autobiografische elementen, zoals de kreek bij het huis van de Taylors (Morgan Creek) en de hond Hercules. Maar ondanks deze details over onbekende plekken, dingen en mensen kunnen we ons uitstekend in deze wereld verplaatsen. Ik denk dat dat is omdat we uiteindelijk allemaal ons eigen Copperline hebben: dat moeilijk te beschrijven gevoel van avontuur en zorgeloosheid dat verbonden is met bepaalde plaatsen van je jeugd en dat je af en toe best weer zou willen hebben – al weet je dat het niet kan. Behalve in je herinnering. Met hulp van een nummer als Copperline.